Een deel van de tekst met een eigen deelonderwerp. Een stukje van de tekst over een deelonderwerp.
Alinea's worden van elkaar onderscheiden door witregels, door op een nieuwe regel verder te gaan, door de tekst in te laten springen.
Tussenkopje
De titel van een alinea.
Slide 9 - Tekstslide
3 delen van een tekst
Een tekst bestaat uit 3 delen:
Inleiding
Middenstuk/kern
Slot
Slide 10 - Tekstslide
Teksten inleiden
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren inleiden. Soms kiest hij voor een combinatie.
Het onderwerp aankondigen (= vertellen waar de tekst over gaat)
Een kort grappig of bijzonder verhaaltje (= anekdote) vertellen
Een of meer vragen stellen.
De aanleiding voor het schrijven noemen (= vertellen waarom je schrijft)
Slide 11 - Tekstslide
Teksten afsluiten
Een schrijver kan zijn tekst op verschillende manieren afsluiten. Soms kiest hij voor een combinatie.
Conclusie
Samenvatting
Advies
Slide 12 - Tekstslide
Alles in 1 overzicht.
Slide 13 - Tekstslide
Functie titel, inleiding en slot
Functie van de titel: de lezer nieuwsgierig maken en/of het onderwerp van de tekst noemen
Functie inleiding: de lezer nieuwsgierig maken
Functie slot: de tekst afsluiten
Slide 14 - Tekstslide
Opbouw van een alinea
Een alinea bestaat uit 2 delen: de kernzin en de uitwerking van de kernzin
Kernzin: de belangrijkste zin van een alinea (met daarin de belangrijkste mededeling van de alinea), meestal de 1e, 2e of laatste zin van de alinea
De kernzin wordt uitgewerkt door middel van: voorbeelden of een toelichting
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Hoofdzaken en bijzaken
Hoofdzaken
De belangrijkste zaken in een tekst. Bijvoorbeeld de kernzinnen.
Bijzaken
Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden.
Slide 17 - Tekstslide
Globaal lezen
Je kunt teksten op verschillende manieren lezen.
Je weet al wat oriënterend lezen is.
Daarnaast kun je een tekst globaal en intensieflezen.
Als je een tekst globaal leest, wil je weten wat:
de hoofdzaken zijn
Slide 18 - Tekstslide
Intensief lezen
Als je een tekst intensief leest, wil je weten wat:
het onderwerp is
de deelonderwerpen zijn
de verbanden tussen de alinea's zijn (wat hebben ze met elkaar te maken)
het tekstdoel is
wat lastige woorden en zinnen betekenen
Slide 19 - Tekstslide
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is dat wat de schrijver over het onderwerp wilde vertellen.
De hoofdgedachte formuleer je in één zin.
Dus: de hoofdgedachte = In één zin waar de hele tekst over gaat.
Slide 20 - Tekstslide
4 verbindingsmanieren
Alinea’s kunnen op 4 manieren met elkaar worden verbonden:
1. Met een signaalwoord
2. Door herhaling
3. Door overgangszinnen met een verwijzing
4. Door aankondigende zinnen
Slide 21 - Tekstslide
Verbinden met een signaalwoord en door herhaling
Met een signaalwoord
Het signaalwoord aan de begin van een alinea geeft het verband aan met de vorige alinea.
Door herhaling
Aan het begin van een alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald.
Slide 22 - Tekstslide
Verbinden door overgangszinnen en aankondigende zinnen
Door overgangszinnen met een verwijzing
In een van de eerste zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, in de vorm van een verwijswoord.
Door aankondigende zinnen
De zin/de zinnen aan het einde van een alinea vertellen wat je in de volgende alinea kunt verwachten.
Slide 23 - Tekstslide
Mening, argument en tegenargument
(mening)Tijdens de lessen moeten mobiele telefoons in de kluisjes worden opgeborgen, (argument) want leerlingen kunnen zich niet concentreren met hun mobiele telefoon in de buurt.
(mening) Het opbergen van mobiele telefoons in kluisjes vind ik geen goede oplossing, (tegenargument) want leerlingen moeten zelf de verantwoordelijkheid nemen.
Slide 24 - Tekstslide
Verschil feit en mening
Feit
Is waar of niet waar.
Kun je controleren.
Mening
Is wat iemand vindt.
Kun je niet controleren
Slide 25 - Tekstslide
Objectieve teksten
... bevatten feiten (geen meningen)
Tekstsoorten
informerende teksten
uiteenzettende teksten
Slide 26 - Tekstslide
Subjectieve teksten
... bevatten de mening van de schrijver.
Tekstsoorten
aansprende/activerende teksten
overtuigende teksten
Slide 27 - Tekstslide
Tekstverbanden
Uitspraak-opsomming
Na een uitspraak worden verschillende dingen opgesomd.
Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, daarnaast, nog, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen (= uitspraak).
In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.
Slide 28 - Tekstslide
Tekstverbanden
Uitspraak-tegenstelling
Na een uitspraak wordt het tegengestelde beweerd.
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds ...anderzijds, daar staat tegenover
Evert is een ontzettend avontuurlijke vent (= uitspraak).
Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven (= tegenstelling).
Slide 29 - Tekstslide
Tekstverbanden
Uitspraak-voorbeeld
Na een uitspraak volgt een voorbeeld / een aantal voorbeelden.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals
Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad (= uitspraak).
Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt (= voorbeeld).
Slide 30 - Tekstslide
Tekstverbanden
Middel-doel
Iemand noemt een doel en een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.
Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te...
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren (= doel). Door middel van reclamespotjes op de televisie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie (= middel).
Slide 31 - Tekstslide
Tekstverbanden
Oorzaak-gevolg
Iemand doet een uitspraak die een oorzaak heeft. Daarna wordt het gevolg genoemd.
Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren (= oorzaak).
Hierdoor konden we niet schaatsen (= gevolg).
Slide 32 - Tekstslide
Tekstverbanden
Uitspraak-vergelijking
Na een uitspraak worden er twee of meer dingen met elkaar vergeleken.
Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, dezelfde, in, vergelijking met
Uitspraak-reden
Na of voor een uitspraak wordt een rden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
Signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Noteerwijze verbanden
‘Naar verwachting wordt ruimtetoerisme in de toekomst steeds betaalbaarder en dus toegankelijker voor een groot publiek.’
Welk verband geeft het signaalwoord ‘dus’ hier aan?
Schijf beide delen van dit verband aan.
Uitspraak-conclusie
Uitspraak: ruimtetoerisme wordt in de toekomst steeds betaalbaarder
Conclusie: ruimtetoerisme wordt toegankelijker voor een groot publiek.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.