Keuzedeel Zwem-abc, mix hfdst 6 t/m 10 deel 2

Hoofdstuk 6 t/m 10 
adhv de quiz uit van de uitgeversgroep
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Keuzedeel Zwem-ABCMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 t/m 10 
adhv de quiz uit van de uitgeversgroep

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een methode is:
A
Een geheel van stappen in een logische volgorde
B
Een weldoordachte manier van handelen om een bepaald doel te bereiken
C
De manier waarop je kinderen vaardigheden aanleert
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een belangrijke functie van het voortraject is
A
Zwemslagen aanleren
B
Plezier krijgen in het zwemmen
C
Door het gat leren zwemmen
D
In het diepe durven springen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een moelijke manier van ‘voortbewegen’ in het water is:
A
lopen
B
met armandersteuning
C
zonder armondersteuning
D
rugslag.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Uitblazen in stilstand is moeilijker dan tijdens een beweging.
II. Uitblazen door de mond is makkelijker dan door de neus.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Het voortraject ‘leren zwemmen in diep water’ is bijna hetzelfde als in ondiep water
II. Het voortraject ‘leren zwemmen in diep water’ is met een zwempakje of ander drijfmiddel.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Alle stappen bij het aanleren van een zwemslag is onder te verdelen in vier fasen: ervaren (1), experimenten en oefenen (2), aanleren en automatiseren (3) en toepassen (4)
II. Bij het aanleren van een zwemslag bestaat de laatste fase binnen elke stap uit: automatiseren en toepassen.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Ik ben het niet eens met het antwoord, omdat er 3 fase zijn en niet 4.
In mijn optiek is B het juiste antwoord.
Het aanleren van de enkelvoudige rugslag is makkelijker als het kind:
A
net gestart is in het voortraject
B
al kan drijven op de buik
C
al kan drijven op de rug
D
de schoolslag al beheerst

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens de schoolslag is er sprake van een ‘contrabeweging’ van de benen. Dit betekent
A
De benen maken dezelfde beweging
B
De benen maken een tegengestelde beweging.
C
De benen maken de correcte beweging
D
De benen zijn gestrekt.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee globale stappen zijn er nodig voor het aanleren van de rugcrawl?
A
Beenbeweging en armbeweging halve wissel.
B
Armbeweging halve wissel en armbeweging hele wissel
C
Beenbeweging en combinatie arm- en beenbeweging
D
Combinatie arm- en beenbeweging en armbeweging hele wissel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het aanleren van de kopsprong is het belangrijk om
A
zo ver mogelijk van de kant in het water te duiken
B
het hoofd ‘als stuur’ leren gebruiken, zodat ze steeds dieper onder water kunnen.
C
te variëren met de hoek waarin kinderen te water gaan
D
over de handen te kijken waar ze te water willen komen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De eerste stap bij het aanleren om onder water door een gat te zwemmen is:

A
door het gat durven gaan
B
dieper onder water gaan
C
onder water kijken, oriënteren en uitademen
D
onder water zwemmen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Bij de hoekduik is het belangrijk dat de kin op de borst is bij de start van de beweging
II. Bij de hoekduik komen de benen helemaal onder water.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Voor je gaat lesgeven moet je eerst weten wat er in het zwemlesplan staat over de manier waarop de zwemlessen worden aangeboden
II. In het zwemlesplan lees je hoe je de lessen didactisch moet aanpakken.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Turbocursussen spelen in op de vraag van de kinderen die snel willen leren zwemmen
II. Turbocursussen spelen in op de vraag van de ouders die willen dat hun kind snel leert zwemmen
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De gemiddelde groepsgrootte voor een zwemles is
A
6 kinderen
B
9 kinderen
C
12 kinderen
D
15 kinderen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Bij een individuele in- en doorstroom heeft een kind te maken met een vaste zweminstructeur .
II. Bij een groepsin- en doorstroom heeft een kind te maken met een vaste zweminstructeur
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. De vorderingen van leerlingen verwerk je in een leerlingvolgsysteem
II. Elke les bereid je voor door een lesvoorbereidingsformulier in te vullen
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Hoe je communiceert staat in de ‘gedragscode zwembadbranche’.
II. In het zwemlesplan staat alle informatie die je overdraagt aan ouders en kinderen
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe reageer je op ‘Waarom moet mijn kind de borstcrawl leren?’:
A
Je doet net of je ze niet ziet
B
Je verwijst naar de website
C
Je geeft aan dat ze volgende keer naar de informatie avond moeten komen
D
Je legt uit hoe het Zwem-ABC in elkaar zit

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe reageer je op ‘Ik wil dat mijn kind leert zwemmen in plaats van spelen!’


A
Je doet net of je ze niet ziet
B
Je verwijst naar het zwemlesplan op de website
C
Je geeft aan dat ze volgende keer naar de informatie avond moeten komen
D
Je legt uit wat de visie van de zwemschool is op leren zwemmen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. De informatiebijeenkomst is voor alle ouders verplicht voordat de kinderen kunnen starten met de zwemlessen.
II. De website is het ‘digitale’ visitekaartje van de zwemschool en jij bent het ‘echte’ visitekaartje van de zwemschool
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande stellingen is juist?
I. Er zijn zwemscholen die ouders mee laten doen met het diplomazwemmen
II. Je kunt het publiek bij het diplomazwemmen betrekken door gebruik te maken van een ‘voice-over’.
A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van een zwemschool om te starten met het diplomazwemmen van C, daarna B en tenslotte A?
A
De ouders krijgen waar voor hun geld, ze hebben een volledige middag vermaak
B
Zo kunnen ze extra drankjes verkopen in het restaurant, omdat ze langer in het zwembad zijn
C
De kinderen voor diploma A kunnen zich dan beter opwarmen en rustiger voorbereiden
D
Om ouders te laten zien wat ze bij de volgende diploma’s leren, zodat ze er wellicht voor kiezen om hun zoon of dochter ook op te laten gaan voor B of C.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies