In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
H4 herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Waar gaat H5 over?
Slide 2 - Woordweb
Neem het thema door Waar gaat H5 over?
Slide 3 - Woordweb
Wat is homeostase?
A
Streven naar interne evenwicht
B
Streven naar opbouw van alle cellen
C
Streven naar afbouw van alle cellen
D
Activeren van spanning
Slide 4 - Quizvraag
Positieve of negatieve terugkoppeling?
A
positief want er staan meer plusjes dan minnetjes
B
negatief want hormoon Q remt via via zijn eigen aanmaak
C
positief want hormoon P en Q stimuleren beide iets
Slide 5 - Quizvraag
In het hormoonstelsel is sprake van negatieve terugkoppeling. Wat is de functie van negatieve terugkoppeling?
A
Het meten van de omstandigheden in het externe milieu
B
Het meten van de omstandigheden in het interne milieu
C
Het stabiel houden van de omstandigheden in het externe milieu
D
Het stabiel houden van omstandigheden in het interne milieu
Slide 6 - Quizvraag
Wat is inwendig milieu?
A
Darmen
B
Longen
C
Maag
D
Bloedplasma
Slide 7 - Quizvraag
Wat is GEEN inwendig milieu?
A
Bloed
B
Lymfe
C
Weefselvloeistof
D
Blaas
Slide 8 - Quizvraag
Herhaling: inwendig milieu
Slide 9 - Tekstslide
Endocriene klieren:
A
Hebben een afvoerbuis
B
Produceren alleen hormonen, afgifte aan het bloed
C
Produceren andere stoffen dan hormonen
D
Worden NIET afgegeven aan het bloed
Slide 10 - Quizvraag
Wat wordt er NIET door het hormoonstelsel geregeld?
A
Voortplanting
B
Stofwisseling
C
Pijn
D
Groei
Slide 11 - Quizvraag
Wat doet het hormoonstelsel?
A
regelt langzame processen in het lichaam
B
regelt snel processen in het lichaam
Slide 12 - Quizvraag
De hypofyse is een...
A
Hormoonklier in de hersenen
B
Hormoonklier in de bijnieren
C
Hormoonklier dat groeihormoon maakt
D
Hormoonklier dat adrenaline maakt
Slide 13 - Quizvraag
De functie van de schildklier is
A
het reguleren van de stofwisseling
B
het produceren van geslachtshormonen
C
het produceren van groeihormonen
D
het reguleren van de voortplanting
Slide 14 - Quizvraag
wat gebeurt er wanneer de schildklier te veel schildklierhormoon aanmaakt?
A
de persoon slaapt veel slechter
B
persoon wordt rusteloos en vermagert
C
de persoon krijgt minder honger
D
de persoon wordt rustig en komt aan
Slide 15 - Quizvraag
Schildklier
De schildklier maakt schildklierhormoon:
Schildklierhormoon regelt verbranding in de cellen (stofwisseling) en groei en ontwikkeling.
Te weinig schildklierhormoon: Je bent koud en moe en wordt dikker.
Te veel schildklierhormoon: Je hebt het warm, bent bewegelijk, valt af.
Slide 16 - Tekstslide
Wat regelen de hormonen uit de eilandjes van langerhans?
A
adrenaline in je bloed
B
hoeveelheid suiker in je bloed
C
geven hormonen af
D
zorgen voor verbranding
Slide 17 - Quizvraag
De eilandjes van Langerhans liggen in de..
A
nieren
B
lever
C
alvleesklier
D
schildklier
Slide 18 - Quizvraag
Insuline en glucagon
Slide 19 - Tekstslide
Als de myeline beschadigd is dan:
A
gaan de signalen sneller over het axon heen
B
gaan de signalen langzamer over het axon heen
C
wordt de neuron overprikkeld
D
is er geen verschil ten opzichte van (t.o.v.) een niet beschadigde neuron
Slide 20 - Quizvraag
Waar zit myeline?
A
axon
B
cellichaam
C
grijze stof
D
witte stof
Slide 21 - Quizvraag
Het zenuwstelsel
Anatomisch ingedeeld in het centrale en het perifere zenuwstelsel.
Centrale zenuwstelsel:
Grote en kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel:
zenuwen.
BINAS
88B
Slide 22 - Tekstslide
Bewuste reacties
Normale route:
1. Zintuig
2. geoelszenuwcel
3. Schakelcellen in ruggenmerg
4. Schakelcellen in hersenen
5. schakelcellen in ruggenmerg
6. bewegingszenuwcel
7. spier
Slide 23 - Tekstslide
Bij een reflex
A
moet je goed nadenken
B
denk je pas na een reactie
C
reageer je nadat je hebt nagedacht
Slide 24 - Quizvraag
Bij een reflex
A
Gaan impulsen eerst naar je hersenen dan ruggenmerg
B
Gaan impulsen eerst naar je ruggenmerg dan je hersenen
Slide 25 - Quizvraag
Wat zijn neurotransmitters?
A
Regelen de overdracht van prikkels
B
Bloeddrukverhogend
C
Bewegingszintuigen
D
Zenuwcellen
Slide 26 - Quizvraag
Dwarsgestreept spierweefsel is
A
Autonoom
B
Niet autonoom
Slide 27 - Quizvraag
Dwarsgestreept spierweefsel is
A
staat onder invloed v.h. onwillekeurige zenuwstelstel
B
snel vermoeid
C
wordt nooit aangetroffen in een kringspier
Slide 28 - Quizvraag
Wat doet EPO
A
helpt bij het terugnemen van zouten
B
bevordert aanmaak rode bloedcellen
C
juiste hoeveelheid water wordt teruggenomen
D
maakt hormoon renine aabn
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de hormoonklier van EPO?
A
Het beenmerg
B
De nier
C
De hypofyse
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het doelwitorgaan van EPO?
A
Het beenmerg
B
De nier
C
De hypofyse
Slide 31 - Quizvraag
Met welk onderdeel van het oog kun je het oog alle kanten opdraaien?
A
Glasachtig lichaam
B
Vaatvlies
C
Pupil
D
Oogspier
Slide 32 - Quizvraag
Welk onderdeel van het oog zorgt voor de hoeveelheid lichtinval in het oog?
A
Netvlies
B
Pupil
C
Hoornvlies
D
Lens
Slide 33 - Quizvraag
Om te zien moet er licht in je oog komen. Via welke onderdelen van het oog komt het licht in je oog?
A
hoornvlies, pupil, lens, netvlies
B
lens, pupil, hoornvlies ,netvlies
C
pupil, lens, hoornvlies, netvlies
D
netvlies, pupil, lens, hoornvlies
Slide 34 - Quizvraag
Het gekleurde deel in je oog heet
A
Iris
B
oogwit
C
pupil
D
netvlies
Slide 35 - Quizvraag
Hoe heten de zintuigcellen van het oog?
A
staafjes en kegeltjes
B
haakjes en oogjes
C
vegertjes en blikjes
D
pionnen en balletjes
Slide 36 - Quizvraag
Lichtreceptoren in je oog kunnen ook impulsen versturen bij druk. Druk maar eens op je oog. Is de drempelwaarde voor niet-adequate prikkels hoger of lager?
A
Hoger
B
Lager
Slide 37 - Quizvraag
Wat is een adequate prikkel
A
De prikkel waar een zintuig gevoelig voor is
B
De kleinste prikkel die een zintuig kan waarnemen
C
Een prikkel waar het zintuig ongevoelig voor is
D
Een signaal dat via de zenuwen naar de hersenen gaat