Oefenen voor PW H2 1BK

Teksten bestaan meestal uit drie delen: I-K-S
Welke drie delen bedoel ik?
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Teksten bestaan meestal uit drie delen: I-K-S
Welke drie delen bedoel ik?

Slide 1 - Open vraag

Wat bedoel ik?
-Eerst alinea van de tekst
-Staat vaak apart van de tekst
-Vertelt wat het onderwerp vd tekst is
A
Inleiding
B
Kern
C
Slot
D
Einde

Slide 2 - Quizvraag

Wat bedoel ik?
-De laatste alinea
-Herhaalt het belangrijkste uit de tekst-geeft tips

Slide 3 - Open vraag

Wat is een tussenkopje
A
een kopje koffie
B
als je met je hoofd ergens tussen zit
C
de titel van een tekst
D
een minititel die in de tekst staat

Slide 4 - Quizvraag

Stuur een foto of plaatje van iemand die iets 'lastig' vindt

Slide 5 - Open vraag

Stuur een foto/plaatje van iemand die 'relaxed' is.

Slide 6 - Open vraag

Waar denk jij aan bij
'twijfelen'?

Slide 7 - Woordweb

Vertrouwen =
A
geloven dat iemand liegt
B
boos zijn op iemand
C
geloven dat iemand eerlijk is
D
ver schoppen

Slide 8 - Quizvraag

de kans
de hele tijd
enig in zijn soort, bijzonder
de mogelijkheid = 
voortdurend = 
uniek =

Slide 9 - Sleepvraag

Waar denk je aan bij
'ingrediënten'?

Slide 10 - Woordweb

Wat een synoniem?
A
woord met dezelfde betekenis
B
een raar woord
C
de kerstvakantie
D
een tussenkopje

Slide 11 - Quizvraag

Noem een synoniem voor
'mama'

Slide 12 - Open vraag

Noem een synoniem voor
'juist'

Slide 13 - Open vraag

Een synoniem voor
'grootmoeder' =
A
tante
B
oma
C
nicht
D
mama

Slide 14 - Quizvraag

Een synoniem voor
'geschenk' =
A
bloempot
B
gieter
C
boom
D
cadeau

Slide 15 - Quizvraag

Zoek de pv:
Waar is mijn pen?

Slide 16 - Open vraag

Zoek de pv:
Mijn tante is al twee weken ziek.

Slide 17 - Open vraag

Zoek de pv:
Jolien versiert de kerstboom elk jaar.

Slide 18 - Open vraag

Wat is de wg in deze zin?
Ik zal de spaghetti vanavond koken
A
zal vanavond
B
zal spaghetti
C
zal koken
D
vanavond

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de wg in deze zin?
Mijn grappige vriend wil me geen euro geven.
A
wil geen euro
B
grappige vriend wil
C
wil me geen
D
wil geven

Slide 20 - Quizvraag