§2 Steden en burgers, deel 3

De tijd van steden en staten. 
K: hoofdstuk 4, paragraaf 2, deel 3
Z: hoofdstuk 4, paragraaf 2 (tm vraag 30)

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De tijd van steden en staten. 
K: hoofdstuk 4, paragraaf 2, deel 3
Z: hoofdstuk 4, paragraaf 2 (tm vraag 30)

Slide 1 - Tekstslide

Vorige keer...
  • Ik kan uitleggen hoe een stad werd bestuurd.

  • Ik kan uitleggen hoe burgers zich beschermden. 

Slide 2 - Tekstslide

De Nederlanden

  • Nederland als één land bestond nog niet in de Middeleeuwen

  • Er waren veel kleine gebieden, die bij elkaar 'De Nederlanden' heetten.

  • In die gebieden was een 'heer'
    (bijv. graaf of hertog) de baas

  • Hij maakte de wetten

Slide 3 - Tekstslide


Blij met de stad!
  • Alle inwoners van een graafschap moesten gehoorzaam zijn aan de heer.
  • Ook de inwoners van steden, maar die wilden liever eigen baas zijn
  • De heer vond een machtige en rijke stad helemaal niet erg: al die rijkdom!
  • De inwoners van de stad en heer maken afspraken, vastgelegd in stadsrechten

Slide 4 - Tekstslide


Stadsrechten
  • Een stad met stadsrechten mag een stadsmuur bouwen
  • Een eigen munt maken. 
  • De stad mag zelf rechtspreken, maar een ambtenaar (de schout) van de heer moet wel aanwezig zijn en een deel van de boetes is voor de heer
  • Burgers in de stad waren vrij
  • In ruil voor deze rechten moet de stad belasting betalen

Slide 5 - Tekstslide

  • De schout is de plaatsvervanger van de heer in de stad bij de rechtspraak
  • De stad werd verdedigd door de schutterij
  • De schutterij hielp bij brand, rellen of een aanval. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze keer...
  • Ik heb geoefend met de verschillen tussen de middeleeuwen en nu. 

Slide 7 - Tekstslide

Histoclips
Stad in de middeleeuwen
(Vanaf 8:45)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

De tijd van steden en staten. 
K: hoofdstuk 4, paragraaf 2, deel 3
Z: hoofdstuk 4, paragraaf 2 (tm vraag 30)

Slide 10 - Tekstslide