Een zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels uit je omgeving.
Alle zintuigen samen noem je het zintuigstelsel.
Slide 2 - Tekstslide
Adequate prikkels
Zintuigencellen hebben een specifieke (adequate) prikkel waarop ze reageren.
Ze kunnen ook niet adequate prikkels waarnemen maar de drempelwaarde is dan hoger.
Slide 3 - Tekstslide
Adequate prikkels
Niet alle zintuigen reageren op alle prikkels. De prikkel waarop een zintuig wel reageert noemen we de adequate prikkel.
Slide 4 - Tekstslide
Drempelwaarde: de zwakste prikkel die een impuls veroorzaakt
Slide 5 - Tekstslide
Na een tijdje voel je je kleren niet meer om je lichaam/ dezelfde prikkel ontvangen= gewenning
Als je gemotiveerd aan het luisteren bent hoor en zie je beter, de drempelwaarde is dan lager
Slide 6 - Tekstslide
Gewenning en motivatie
Na een tijdje minder impulsen bij dezelfde prikkel = gewenning
Bijv:
- De druk van kleding op je huid
- Geluiden in je omgeving
Motivatie kan drempelwaarde beïnvloeden:
Bijv:
- Bij aandachtig luisteren kan je geluiden beter horen
Slide 7 - Tekstslide
Zintuigen in de huid
Warmtezintuig
prikkel: hogere temperaturen
Koudezintuig
prikkel: lagere temperaturen
Tastzintuig
prikkel: hoe voelt iets aan
Pijnzintuig
prikkel: pijn
Slide 8 - Tekstslide
zintuigen in de huid
Tast
Druk
Pijn
Warmte
Kou
Slide 9 - Tekstslide
Hoe ruik je?
Je ruikt met je reukzintuig
Het reukzintuig is deel van het neusslijmvlies
Geurstoffen komen via de lucht bij het reukzintuig
Slide 10 - Tekstslide
Vier smaakzintuigen
Zoet
Zout
Zuur
Bitter
Umami (hartig) hoef je niet te leren
Slide 11 - Tekstslide
Hoe proef je eten?
Je tong is bedekt met kleine uitsteeksels, die noem je smaakpapillen.
Tussen de smaakpapillen liggen de smaakzintuigen
Als je iets eet of drinkt komen er smaakstoffen op je tong. Die prikkelen de smaakzintuigen. De smaakzintuigen sturen vervolgens impulsen naar je hersenen
Bron 3
Slide 12 - Tekstslide
Het reukzintuig
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Uitwendig oog:
Onderdelen plus functie
Slide 15 - Tekstslide
Buitenkant
Wenkbrauw: Houdt zweet uit het oog.
Wimpers: Houdt vocht en stof tegen.
Traanklier: maakt het oog vochtig en maakt tranen, hoornvlies wordt beschermd tegen uitdroging / schoon houden
Traanbuis: Voert het vocht af naar de neusholte
Slide 16 - Tekstslide
Doelstelling 3
Je kunt de inwendige en uitwendige delen van een oog noemen met hun functies en kenmerken
- Oogspieren: beweging
- Wenkbrauwen: bescherming
zweet/vocht - Wimpers: bescherming vuil/ licht - Harde oogvlies: witte gedeelte - Iris: gekleurde gedeelte - Pupil: opening in de iris - Hoornvlies: ligt over de iris & pupil
Slide 17 - Tekstslide
Inwendig
Vaatvlies: bloedvaten voorzuurstof en voedingsstoffen
Lens en kringspieren: Scherpstellen
Netvlies: Zintuigcellen
Oogzenuw: Impulsen naar de hersenen
Glasachtig lichaam: Vorm aan het oog
Slide 18 - Tekstslide
Het oog
Slide 19 - Tekstslide
Inwendige bouw van de ogen
In het netvlies zitten de zintuigcellen die impulsen afgeven via de oogzenuw aan de hersenen.
Waar de oogzenuw het oog verlaat zitten geen zintuigcellen, dit noem je de blinde vlek.
Met de gele vlek zie je het scherpst.
Slide 20 - Tekstslide
Pupilreflex
Bescherming tegen fel licht
Fel licht --> kringspieren iris --> kleine pupil
Weinig licht --> Straalsgewijs lopende spieren iris --> grote pupil
Slide 21 - Tekstslide
Iris = pupilreflex
Kringspieren
Straalsgewijslopende spieren
-> Zorgen voor pupilreflex
Slide 22 - Tekstslide
Hoe stellen je ogen scherp?
Lens > zorgt voor een scherp beeld op je netvlies - ooglens kan van vorm veranderen; plat en bol
Accommoderen > bol en plat maken van de lens
- veraf zien? Lens is plat - dichtbij zien? Lens is bol