In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij €conomie
Hoofdstuk 1: Je inkomsten en uitgaven
§1.3
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Omrekenen week/jaar/maand
Slide 3 - Tekstslide
Omrekenen
Slide 4 - Tekstslide
Omrekenen: week naar maand
1 jaar heeft 52 weken
1 jaar heeft 12 maanden.
1 maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen
1 maand heeft dus ZELDEN 4 weken...
Slide 5 - Tekstslide
Hoeveel weken heeft 1 jaar?
A
50
B
51
C
52
D
53
Slide 6 - Quizvraag
€25 euro zakgeld krijg je per maand. Hoeveel krijg je per week?
Slide 7 - Open vraag
Milan moet de contributie van €50,-bij de voetbalclub per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?
Slide 8 - Open vraag
Hoeveel maanden heeft één jaar?
A
10
B
11
C
12
D
Ligt aan het jaar.
Slide 9 - Quizvraag
Lesdoelen
welke soorten inkomens er zijn
welke soorten uitgaven er zijn
hoe je bedragen kunt omrekenen van maand naar week en andersom
Slide 10 - Tekstslide
Wat weet je al van het lesdoel?
Slide 11 - Tekstslide
Rekenen met procenten
Altijd met een verhoudingstabel!
Je inkomen is €840, daarvan spaar je 15%. Hoeveel spaar je?
Slide 12 - Tekstslide
Afsluiten
Leerdoelen:
Je kunt nu:
uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften √
uitleggen welke twee middelen er zijn om in je behoeften te voorzien √
drie manieren noemen om in je behoeften te voorzien √
uitleggen wat prioriteiten stellen betekent √
Slide 13 - Tekstslide
Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten
→ dus geen geld tekort komen
Slide 14 - Tekstslide
Inkomensvormen
Inkomen uit arbeid + bezit → wel tegenprestatie
Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag
Slide 15 - Tekstslide
Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven/
dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Slide 16 - Tekstslide
Soorten uitgaven
Uitleg:
Dagelijks
vast moment, vast bedrag
Grote bedragen
Soorten Uitgaven: 1. Dagelijkse uitgaven
2. Vaste lasten
3. Incidentele uitgaven
Slide 17 - Tekstslide
Wat voor uitgaven kun je hebben?
Slide 18 - Open vraag
opdracht 1 en 2. maken
maak opdracht 1 en 5 in duo's
spreek af wie opdracht 1 maakt en wie opdracht 2 maakt
na 4 minuten kijkje elkaars opdrachten na.
Be je er klaar mee dan maak je vast opdracht 3
timer
5:00
Slide 19 - Tekstslide
Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot
Slide 21 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 22 - Quizvraag
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.
Slide 23 - Quizvraag
Welke 3 soorten uitgaven kun je hebben?
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Video
Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud
Slide 26 - Quizvraag
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 28 - Quizvraag
Waarom is het verstandig om een begroting te maken?
Slide 29 - Open vraag
Hoe maak je een begroting?
Slide 30 - Open vraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 31 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 32 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 33 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 34 - Quizvraag
Een budgetplan opstellen
Stel jouw budget vast.
Stel de uitgaven vast.
Stel de voorlopige uitgaven vast per soort.
Stel het gewenste spaarbedrag vast.
Stem je uitgaven per soort en je spaarbedrag af op je budget.
Slide 35 - Tekstslide
Geld tekort? 3 oplossingen
Inkomsten vergroten
Geld lenen als het echt niet anders kan
Bezuinigen (= uitgaven verminderen)
Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen
(= huur, energie, abonnementen etc.)
Slide 36 - Tekstslide
Consumer Power
Invloed op de fabrikant door als groep consumenten op te treden.
Voorbeelden
samen protesteren
Een product masaal niet kopen
Doel: fabrikant moet iets gaan veranderen.
Slide 37 - Tekstslide
Evaluatie
Zelf een begroting maken!
Schrijf een lijstje met uitgaven die jij verwacht te hebben in de maand oktober.
Schrijf er ook bij wat voor soort uitgave het is.
Slide 38 - Tekstslide
Wat leren we vandaag en waarom leren we dat?
Vandaag leren we welke vormen van uitgaven we kennen binnen het vak economie:
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven
Dit is belangrijk om te weten, omdat we het hier in de les vaak over hebben.
Slide 39 - Tekstslide
Les afsluiten
Tot slot Quizvragen om te checken wat je hebt geleerd en waar je nog op moet focussen!
Slide 40 - Tekstslide
Vaste Lasten
Huishoudelijke Uitgaven
Incidentele Uitgaven
Slide 41 - Sleepvraag
Einde
het huiswerk zet ik in SOM
3, 4, 5, 8, 9 en 10
Slide 42 - Tekstslide
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode