In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
How to use a dictionary?
What (not) to do when you use a dictionary.
Slide 1 - Tekstslide
Today's info
An introduction to dictionaries
Abbreviations
Pronunciation
Practice round
Slide 2 - Tekstslide
Types of dictionaries
English > Dutch
Dutch > English
English > English
Slide 3 - Tekstslide
Wat staat er, naast de vertaling van woorden, nog meer in jouw woordenboek?
Slide 4 - Open vraag
Abbreviations
wattah?
Slide 5 - Tekstslide
Abbreviations
Wattah? Abbreviations = afkortingen.
Geven woordsoorten aan.
Waarom belangrijk?
Slide 6 - Tekstslide
Woordsoorten
Look up the following words:
Adjective
Verb
Noun
Slide 7 - Tekstslide
Why abbreviations matter
Paint
paint (noun, betekent verf) to paint (verb, betekent verven)
Slide 8 - Tekstslide
Pronunciation
Pronunciation = uitspraak.
Dit staat vaak tussen / /.
Slide 9 - Tekstslide
What if you can't find a word?
Woord in meervoud? Staat bij enkelvoud. Children staat bij child.
Vervoegd werkwoord? Staat bij de originele vorm van het werkwoord.
Thought staat bij to think
Slide 10 - Tekstslide
1. de woordsoort van het woord (bijvoeglijk naamwoord, zelfs. nw, werkwoord). 2. de betekenis van het woord in het Nederlands 3. het woord in het woordenboek waar je het hebt gevonden