In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Spelling H.5
Lastige leestekens
Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
Slide 1 - Tekstslide
Doelen van de les:
* je leert hoe je komma's, dubbele punten, aanhalingstekens en puntkomma's moet gebruiken
* je leert Engelse werkwoorden correct spellen
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Lees de zin: Wat is fout en hoe moet het wel?
A
Bruid brult ja, ik wil, in achtbaan.
B
Bruid brult ja ik wil, in achtbaan.
C
Bruid brult 'ja, ik wil' in achtbaan.
D
Bruid brult: 'Ja, ik wil', in achtbaan.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is fout en hoe moet het wel?
A
Breed bezorgt uw post, in april voor de helft!
B
'Breed' bezorgt uw post in april voor de helft!
C
Breed bezorgt, uw post in april voor de helft!
D
Breed, bezorgt uw post in april voor de helft!.
Slide 5 - Quizvraag
Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
SCP: 'Vrouwen willen niet langer werken'.
B
SCP: 'Vrouwen willen niet, langer werken.
C
SCP: Vrouwen willen niet 'langer' werken.
D
SCP: 'vrouwen willen, niet langer werken.
Slide 6 - Quizvraag
Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
Win 'een jaar gratis autorijden' in winkelcentrum Sterrenburg.
B
Win 'een jaar' gratis autorijden in winkelcentrum Sterrenburg.
C
Win een jaar gratis autorijden in 'winkelcentrum Sterrenburg'.
D
Win een jaar 'gratis autorijden' in winkelcentrum Sterrenburg
Slide 7 - Quizvraag
Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
'Ik hou, van je pik'.
B
'Ik', hou van je pik.
C
Ik hou van, je pik
D
'Ik hou van je, pik'.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het betekenisverschil tussen de volgende zinnen?
1a. Naar buiten gaan met dit weer is echt een goed idee.
1b. Naar buiten gaan met dit weer is echt een 'goed' idee.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het betekenisverschil tussen deze zinnen?
1a. Hij zat op haar schoot en rustte uit.
1b. Hij zat op haar, schoot en rustte uit.
Slide 10 - Tekstslide
Vooruit, nog eentje dan:
1a. Onze trainer zei: 'Jan is uiterst traag van begrip.'
1b. 'Onze trainer', zei Jan, 'is uiterst traag van begrip.'
Slide 11 - Tekstslide
Spelling H5 - lastige leestekens
Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?
Komma: geeft een rust in de zin aan.
voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder, overleed in 1973.
Slide 12 - Tekstslide
Spelling H5 - lastige leestekens
Dubbele punt: kondigt iets aan.
een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer.
Puntkomma:
tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
De opdracht is als volgt:
- kies een boek;
- schrijf een samenvatting;
- presenteer de samenvatting.
Slide 13 - Tekstslide
Directe en indirecte rede
Directe rede:
Inge vraagt: 'Stella, heb jij de weekplanning al klaar?'
Indirecte rede:
Inge vraagt of Stella de weekplanning al klaar heeft.
Slide 14 - Tekstslide
Spelling H5 - lastige leestekens
Aanhalingstekens:
bij citaten:
'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.' 'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.' 'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas.
als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen.
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 1 (klassikaal)
De volgende zinnen bevatten verschillende leestekens. Leg van elk leesteken uit waarom het daar gebruikt is.
Voorbeeld: 'Lotte, kom je straks ook naar het sportveld?' vroeg Marieke.
' - geeft het begin van een citaat aan;
, - staat na een aanspreking (Lotte);
? - sluit een vraag af;
' - sluit een citaat af;
. - sluit de zin af.
Bespreek even in je groepje of met je buurman-buurvrouw.
Slide 16 - Tekstslide
1. Je hoeft de vuilnis niet buiten te zetten, want er wordt deze week niets opgehaald.
2. Onze 'bescheiden' collega doet nooit mee met trainingen: daar voelt ze zich te goed voor.
3. 'Als je nu niet ophoudt, Jelle, gaat het feest niet door!' riep zijn moeder.
4. Elin noemt op: 'Ik heb drie konijnen, drie honden, twee katten en een vogel.'