Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Verwijswoorden
Wat gaan we leren
Wat verwijswoorden zijn.
1 / 19
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
In deze les zitten
19 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wat gaan we leren
Wat verwijswoorden zijn.
Slide 1 - Tekstslide
Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.
Of naar een groepje woorden in de tekst.
Of zelfs naar een hele zin.
Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.
Slide 2 - Tekstslide
Doel van de les
Aan het eind van de les kun je een aantal verwijswoorden noemen.
Aan het eind van de les weet je wat een verwijswoord is.
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeelden van verwijswoorden zijn:
hij, het, ze, zij, die, dat, hier, er, daar, dan, toen.
Slide 4 - Tekstslide
voorbeelden:
Ali komt uit Syrie. Hij is daar geboren.
Het verwijswoord is: hij. hij->Ali
Merhawit heeft een mooi droomhuis, het staat in Eritrea
Het verwijswoord is: het. het-> het droomhuis
Ik was in de vakantie in Griekenland. Het was daar heel mooi weer.
Het verwijswoord is: daar. daar -> in Griekenland
Het lievelingseten van Ebony is fufu. Dat vind ze heel lekker
Het verwijswoord is dat. Dat -> fufu
Slide 5 - Tekstslide
Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Sharon
B
woont
C
zij
D
Nederland
Slide 6 - Quizvraag
Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Waar verwijst zij naar?
A
Sharon
B
woont
C
hij
D
Nederland
Slide 7 - Quizvraag
Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat
Slide 8 - Quizvraag
Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Waar verwijst dat naar?
A
Vanessa
B
Ghana
C
Nederland
D
komt
Slide 9 - Quizvraag
Ik heb zin in de pauze, Dan ga ik een croissant kopen.
Wat is hier het verwijswoord?
A
ik
B
dan
C
pauze
D
zin
Slide 10 - Quizvraag
Ik heb zin in de pauze. Dan ga ik een croissant kopen.
Waar verwijst dan naar?
A
croissant
B
in de pauze
C
zin
D
dan
Slide 11 - Quizvraag
Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Ik
B
straks
C
wat
D
daarom
Slide 12 - Quizvraag
Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Waar verwijst daarom naar?
A
dat ik dorst heb
B
gesport
C
en
D
ik
Slide 13 - Quizvraag
Lees nu de tekst
Zet een streep onder de verwijswoorden die je tegenkomt:
hij, het, ze, zij, die, dat, hier, er, daar.
Slide 14 - Tekstslide
Maak dan vraag 3.
De rest is huiswerk voor vrijdag!
Slide 15 - Tekstslide
Weet je nu wat verwijswoorden zijn?
A
Ja!
B
Nee
C
Een beetje
Slide 16 - Quizvraag
Ken je al een verwijswoord?
Slide 17 - Woordweb
Hoe ging de samenwerking?
A
goed
B
niet goed
C
perfect
D
een beetje goed
Slide 18 - Quizvraag
Hoe vond je deze les met Lessonup
A
Interessant
B
goed
C
mwah
D
slecht
Slide 19 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Verwijswoorden
September 2021
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
1T Verwijswoorden
Mei 2020
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden -1TH
Maart 2021
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden
September 2021
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden
Mei 2023
- Les met
14 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1,2
Verwijswoorden
Februari 2021
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden
Maart 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Verwijswoorden
Februari 2021
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1