Les 5 El objeto directo

              ¿Qué vamos a hacer?

* los deberes de hoy (texto las comidas hispanas)
* explicación: el objeto directo (lijdend voorwerp)
* practicar con el objeto directo
* leestekst Las comidas hispanas
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

              ¿Qué vamos a hacer?

* los deberes de hoy (texto las comidas hispanas)
* explicación: el objeto directo (lijdend voorwerp)
* practicar con el objeto directo
* leestekst Las comidas hispanas

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
Door de vraag te stellen:

                                Wie/wat + persoonsvorm +onderwerp?

Ik wil olijven.                               Wat wil ik? = olijven
Ik neem de fiets.                       Wat neem ik? = de fiets
Jij kijkt veel Netflix series.    Wat kijk jij? =  veel Netflix series
Jullie maken huiswerk.          Wat maken jullie? het huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Waarom vervangen we het lijdend vw door een persoonlijk vnw?
                 Om onnodige herhaling te voorkomen.


Ik koop een boek, ik lees het boek, ik verkoop het boek.

Als je in bovenstaand voorbeeld weet dat 'het boek' het LV is, kun je deze in de overige zinnen vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Ik koop een boek, ik lees het en verkoop het.

Slide 3 - Tekstslide

Lijdend voorwerp veranderen in 
een persoonlijk voornaamwoord 
  • De persoonlijk voornaamwoorden staan voor de persoonsvorm. 
  • Mannelijke woorden herken je aan de lidwoorden (el/los)
  • Vrouwelijke woorden herken je aan de lidwoorden (la/las)
  • Er staat niet altijd een lidwoord in de zin. Mannelijke woorden eindigen vaak (niet altijd) op -o of -or. vrouwelijke woorden op -a, -dad of -ción.
enkelvoud
meervoud
mannelijk
lo
los
vrouwelijk
la
las

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend vw --> lo, la, los, las
Het lijdend voorwerp kan in het Spaans vervangen worden door lijdende voornaamwoorden. Er zijn er vier:
 


Voorbeelden:

Slide 5 - Tekstslide

Juan toma el autobús al centro.

A
Juan
B
toma
C
el autobús
D
centro

Slide 6 - Quizvraag

Hoy Carlos come un bocadillo de jamón.


A
Hoy
B
Carlos
C
come
D
un bocadillo de jamón

Slide 7 - Quizvraag

Tengo que comprar sellos.
... tengo que comprar.

A
la
B
lo
C
las
D
los

Slide 8 - Quizvraag

Vamos a practicar

Slide 9 - Tekstslide

¡A practicar!
1. ¿Dónde está la leche? 
 - Pues, yo no ___ tengo. ¿____ tienes tú?

2. ¿Compras tú el pan para la fiesta? 
 - Sí, ____ compro en la panadería.

3. ¿Compramos las tartas aquí? 
 - No, son muy caros. ____ compramos en el mercado.

4. ¿Cómo quieres los zumos, con pulpa? 
 - Pues ___ prefiero sin pulpa. 

Slide 10 - Tekstslide

¡A practicar!
1. ¿Dónde está la leche?   (vrouwelijk enkelvoud)
 - Pues, yo no la tengo. ¿La tienes tú?

2. ¿Compras tú el pan para la fiesta?  (mannelijk enkelvoud)
 - Sí, lo compro en la panadería.

3. ¿Compramos las tartas aquí? (vrouwelijk meervoud)
 - No, son muy caros. las compramos en el mercado.

4. ¿Cómo quieres los zumos, con pulpa? (mannelijk meervoud)
 - Pues los prefiero sin pulpa. 

Slide 11 - Tekstslide

Ga aan de slag met leren van de woorden 'La comida'
in Quizlet

klik HIER
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Leesvaardigheid
Ga naar It's Learning en maak de vragen bij de tekst 
'las comidas hispanas'

Slide 13 - Tekstslide