H5 paragraaf 1 + 2

H5 Rondkomen
5.1: Inkomsten en uitgaven
5.2: Vast of incidenteel
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H5 Rondkomen
5.1: Inkomsten en uitgaven
5.2: Vast of incidenteel

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Huiswerk paragraaf 5.1 
Terugblik met vragen
Instructie met vragen
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Prioriteiten stellen

Slide 3 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Persoonlijke
Huishoudelijke 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijke uitgaven
Kleinere uitgaven:
zijn bestemd voor één persoon
in een huishouden.

Slide 5 - Tekstslide

Huishoudelijke uitgaven
Uitgaven voor de 
normale boodschappen 
voor het huishouden.
Dus geen luxe!

Slide 6 - Tekstslide

Gebruiks- en verbruiksgoederen
  • Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee en kun je meerdere keren gebruiken (tandenborstel)
     
  • Verbruiksgoederen gaan
    door gebruik op (tandpasta)

Slide 7 - Tekstslide

Gebruiksgoederen

vaak gebruiken

Verbruiksgoederen

één of enkele keren gebruiken

Slide 8 - Tekstslide

Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen = producten die een lange tijd mee gaan. (langer dan een jaar) 

Slide 9 - Tekstslide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoed?
A
koek
B
chips
C
tandpasta
D
auto

Slide 12 - Quizvraag

Verbruiksgoederen gebruik je maar één keer...
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn gebruiksgoederen? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
een appel
B
benzine
C
een pen
D
computer

Slide 14 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van gebruiksgoederen
A
auto
B
snoep
C
wasmachine
D
scooter

Slide 15 - Quizvraag

Hierna staan enkele aankopen van Sem.
Welke aankopen zijn verbruiksgoederen?
Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en boortjes
B
spijkers en schroeven
C
zaag en schroevendraaier
D
hamer en nijptang

Slide 16 - Quizvraag

Instructie
5.2: Vast of incidenteel

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik kan uitleggen wat vaste lasten zijn.
Ik kan uitleggen wat incidentele uitgaven zijn.
 
Ik kan zowel vaste uitgaven als onregelmatige uitgaven van een gezin benoemen.
Ik kan benoemen hoe je met vaste uitgaven en onregelmatige uitgaven rekening kunt houden.

Slide 18 - Tekstslide

Incidentele uitgaven
Dit zijn uitgaven die onregelmatig zijn 
(je weet ze nooit van tevoren precies).
Bijvoorbeeld:
  • Vakantie
  • Andere auto
  • Nieuwe fiets (kapot/diefstal)

Slide 19 - Tekstslide

Vaste lasten
Dit zijn uitgaven die regelmatig terug keren.
Bijvoorbeeld:
  • Huur
  • Abonnementen
  • Gas, water en licht
Dus die je elke maand (of ieder half jaar) moet betalen.

Slide 20 - Tekstslide

Automatische incasso
Als je toestemming geeft om regelmatig bedragen van je bankrekening af te schrijven. 
Dus vooral voor de vaste lasten!

Slide 21 - Tekstslide

Sparen - reserveren

Slide 22 - Tekstslide

Sparen
Prijs: 300 euro
Ik krijg elke maand  20 euro
zakgeld. Hoeveel maanden
moet ik sparen voor een PS4?

aankoopbedrag : spaarbedrag per maand
aantal spaarmaanden

Slide 23 - Tekstslide

Automatische incasso is

A
vanzelf geld terug krijgen
B
betalen zonder toestemming
C
betalen van steeds terugkerende bedragen als huur
D
1x een bepaald bedrag betalen

Slide 24 - Quizvraag

Toiletartikelen vallen onder..
A
Vaste lasten
B
Persoonlijke uitgaven
C
Huishoudelijke uitgaven
D
Incidentele uitgaven

Slide 25 - Quizvraag

De aanschaf van een wasmachine behoort tot de
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele uitgave
D
persoonlijke uitgave

Slide 26 - Quizvraag

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 27 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 28 - Quizvraag

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 29 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Consumenten moeten prioriteiten stellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Als je de behoefte wilt vervullen dan noem je dat:
A
consumeren
B
basisbehoeften
C
prioriteiten stellen
D
relativeren

Slide 31 - Quizvraag

Nieuwe hockey stick omdat je oude is gebroken tijdens een wedstrijd
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag
Maken voor de volgende les:
Paragraaf 5.2

Slide 33 - Tekstslide