16-11

programma (13.00-13.40)
Ga volgens plattegrond zitten, mobiel in telefoonhotel
Lezen: 22-11 verwerkingsopdracht: lees thuis het boek uit
Samen opdr 3 foutieve samentrekking
herhalen paragraaf 1 en 2
Proefwerk spelling inzien (laatste 10 minuten)

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

programma (13.00-13.40)
Ga volgens plattegrond zitten, mobiel in telefoonhotel
Lezen: 22-11 verwerkingsopdracht: lees thuis het boek uit
Samen opdr 3 foutieve samentrekking
herhalen paragraaf 1 en 2
Proefwerk spelling inzien (laatste 10 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stijlfiguren/stijlfouten
  • Onjuiste herhaling: vast voorzetsel wordt twee keer gebruikt
  • Tautologie: Je gebruikt twee synoniemen die precies hetzelfde betekenen. maar, echter
  • Pleonasme: Eigenschap van een woord wordt benadrukt. De ronde bal.
  • Contaminatie: Je haalt woorden door elkaar. 'Ik irriteer mij aan.' Komt van ergeren aan.
  • dubbele ontkenning: 'voorkomen dat er geen fouten gemaakt worden.'

Slide 3 - Tekstslide

Ik- fase!
Veelvoorkomende pleonasmen
  • aanwezige bezoekers
  • als eerste beginnen
  • hardop voorlezen
  • naar beneden dalen
  • nieuwe aanwinst
  • ruiters te paard
  • vieze stank
  • weer herhalen

Veelvoorkomende tautologieën:
  • Want dat is immers duidelijk.
  • Voordat u zich inschrijft, moet u eerst de voorwaarden lezen.
  • Maar dat is echter niet waar.
  • Tot dusver hebben we dit niet eerder gezien.

Slide 4 - Tekstslide

Bedenk eens samen met je buurman waarom het pleonasmen zijn en waarom tautologieën? Dus aanwezige bezoekers. Omdat bezoekers altijd aanwezig zijn. Want en Immers betekent precies hetzelfde dus is een tautologie.
Hen of hun
Lees de theorie door van blz 154, 155 en 156
vooral hen en hun
Samen opdr 2 herhalen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Ik /geef /hun /de boeken. 

Tip: denk er aan/voor bij als voorzetsel





HEN of HUN?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen
Opdr 3 en 4

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tafel leeg
Proefwerk inzien

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies