Nieuw-Nederlands - Cursus 5 - Paragraaf 7 + 9 les 3 en 4

Grammatica woordsoorten

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)


1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)


Slide 1 - Tekstslide

Nodig voor deze les.
Leesboek
Je lesboek Nederlands
Pen en schrift

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik ken de zeven aanwijzende voornaamwoorden.
2. Ik kan een aanwijzend voornaamwoord herkennen in een zin.


Slide 3 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of een ding aan.

Er zijn zeven aanwijzend voornaamwoorden: 
deze, die, dat, dit, dergelijk(e), zulk(e), zo'n

Een aanwijzend voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.  
Er kan een bijvoeglijk naamwoord tussen het aanw. vnw en het zn staan. 

Slide 4 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Bijvoorbeeld:

      Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte (fiets). 

aanw.vnw    bn       zn                                              aanw.vnw     bn       (zn)

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Let op!
- Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoorden als je ze kunt vervangen door dit en deze.

- Woorden die een plaats of richting aangeven zijn geen aanwijzend voornaamwoorden (daar, daarheen, daarover, daarlangs)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Wat zijn de aanw. vnw. in de volgende zin?

Gisteren hoorde ik van die jongen dat deze boeken daar liggen.

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de aanw. vnw. in de volgende zin?

Zulke mensen die altijd commentaar hebben op dergelijke zaken, moet je maar links laten liggen.

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn de aanw. vnw. in de volgende zin?

Ga jij met zo'n gewaagde outfit naar dat feest?

Slide 10 - Open vraag

Aan de slag, tevens huiswerk
Cursus 5 Grammatica § 7 WS Aanwijzend voornaamwoord
opdrachten 1 t/m 4
 

Slide 11 - Tekstslide

Vul in:
... school is echt heel leuk.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 12 - Quizvraag

Vul in:
Ik hou van ... koekjes met chocolade.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Vul in:
's Ochtends eet ik altijd ... ontbijt.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 14 - Quizvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 15 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 16 - Open vraag


Is het onderstreepte woord een aanwijzend voornaamwoord? 
Ja of nee
Matthijs draagt altijd dezelfde schoenen, want die brengen geluk volgens hem.

Slide 17 - Open vraag

Lesdoelen
1. Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn er?
2. Ik kan een aanwijzend voornaamwoord herkennen in een zin.


Slide 18 - Tekstslide

Vandaag
Lezen
Herhaling van het aanwijzend voornaamwoord
Huiswerk bespreken
Het vragend voornaamwoord

Slide 19 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Ik ken de vier vragende voornaamwoorden.
  2. Ik kan een vragend voornaamwoord herkennen in een zin.

Slide 21 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of een ding aan.

Er zijn zeven aanwijzend voornaamwoorden: 
deze, die, dat, dit, dergelijk(e), zulk(e), zo'n

Een aanwijzend voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.  
Er kan een bijvoeglijk naamwoord tussen het aanw. vnw en het zn staan. 

Slide 22 - Tekstslide

Vul in:
... school is echt heel leuk.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 23 - Quizvraag

Vul in:
Ik hou van ... koekjes met chocolade.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 24 - Quizvraag

Vul in:
's Ochtends eet ik altijd ... ontbijt.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 25 - Quizvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 26 - Open vraag

Huiswerk bespreken
Cursus 5 Grammatica § 7 WS Aanwijzend voornaamwoord
opdrachten 1 t/m 4 Blz. 

Slide 27 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van de zin, maar dat hoeft niet. 
'Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?'
'Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.'

Slide 28 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Let op!
- Woorden die vragen naar een plaats, tijd of reden zijn geen vragende voornaamwoorden (waarom, waarheen, wanneer, waar).
- Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoorden als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

Het meisje, met wie (geen vr.vnw, want verwijzing.) ik ga winkelen, is mijn dochter.
Dat is iets wat (geen vr.vnw, want verwijzing.) ik nooit zou doen!

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Wat is het vr. vnw. in de zin?

Wat vertelde die jongen aan jou?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het vr.vnw. in de zin?

Vertelde die jongen nou waar het feest was?
A
waar
B
die
C
er is er geen
D
nou

Slide 32 - Quizvraag

Met zulke praatjes hoef je bij hem echt niet aan te komen.
A
zulke = aanw. vnw
B
niet = aanw. vnw.
C
met = vr. vnw

Slide 33 - Quizvraag

Ze snapt niet wat ze anderen aandoet met dergelijke roddels.
A
Ze = vr. vnw. met = aanw. vnw.
B
wat = aanw. vnw. dergelijke = aanw. vnw
C
wat = vr. vnw.
D
wat = vr. vnw. dergelijke = aanw. vnw.

Slide 34 - Quizvraag

Mijn broer heeft geen idee wie zijn kapotte cd-speler kan maken.
A
Mijn = aanw. vnw wie = vr. vnw.
B
wie = aanw. vnw.
C
geen = aanw. vnw.
D
wie = vr. vnw.

Slide 35 - Quizvraag

Aan de slag (je gaat dit maken in de les) en tevens huiswerk
Cursus 5 paragraaf 9
Opdracht 1 t/m 5
Bij vragen je vinger omhoog en dan kom ik helpen.


Slide 36 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Ik ken de vier vragende voornaamwoorden.
  2. Ik kan een vragend voornaamwoord herkennen in een zin.

Slide 37 - Tekstslide

Volgende les
Herhaling leerjaar 1 zinsdelen
Samengestelde zinnen

Slide 38 - Tekstslide