2tvm- 25 mars

Aujourd'hui
- Option parler

 Travail individuel - Carte Orange  
- Diatoets: test Phrases



1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
- Option parler

 Travail individuel - Carte Orange  
- Diatoets: test Phrases



Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

mini-
spreekbeurt
timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Lever hier je werk in. (interview)
Maak een foto/screenshot ervan en upload hier.

Slide 4 - Open vraag

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
groot
B
huis
C
komen
D
Nederlandse

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
le _________________ vélo
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
les voisins_____________________
A
américains
B
américaine
C
américain
D
américaines

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
des personnes __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
la voiture___________________ (vert)

Slide 11 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
les parents_______________ (charmant)

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Paul est _________________ (heureux)

Slide 13 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Le collège _____________ (interessant)

Slide 14 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
le ______________ oncle
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Mes_________________ copines
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal:
J'ai des (grote) _________ sœurs.

Slide 18 - Open vraag

Vertaal:
Le prof porte une jupe (noir) _______

Slide 19 - Open vraag

Vertaal:
La voiture est très (mooi) _____________

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
C'est une (oud) _________ route pour aller au collège.

Slide 21 - Open vraag

Il ne regarde pas la télé.
NE / N'
PAS
Persoonsvorm
(1e werkwoord in de zin)
Onderwerp
Rest van de zin

Slide 22 - Tekstslide

In welke zin staat de ontkenning JUIST?
A
Il pas regarde n'un film.
B
Elle ne pas aime la viande.
C
Nous ne regardons pas un film.
D
Sophie déteste ne pas le français.

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staat een ontkenning in het Frans?
A
Mon père a joué au foot.
B
Samuel ne parle pas français.
C
Tu pars en vacances?
D
Elles n'adorent pas les maths.

Slide 24 - Quizvraag

In welke zin staat een ontkenning in het Frans?
A
Je n'ai pas acheté de pommes.
B
Est-ce que tu veux un coca?
C
Je ne vais pas à l'école aujourd'hui.
D
Je ne mange jamais des frites.

Slide 25 - Quizvraag

In welke zin staat de ontkenning JUIST?
A
On aime ne pas le foot.
B
Ne vous pas marchez dans la rue.
C
Je ne pas veux écouter cette chanson.
D
Paul ne cherche pas un livre.

Slide 26 - Quizvraag

ik ben niet Paul
A
ne je pas suis Paul
B
je suis ne pas Paul
C
je ne suis pas Paul
D
je ne suis Paul pas

Slide 27 - Quizvraag

ik heb geen broer
A
je n'ai pas un frère
B
j'ai ne pas un frère
C
je ai ne pas un frère
D
j'ai un ne frère pas

Slide 28 - Quizvraag

Welke ontkenning betekent "niet meer"?
A
ne...plus
B
ne...pas
C
ne...jamais
D
ne...rien

Slide 29 - Quizvraag

Vertaal: "Ik heb niets gegeten".
A
Je n'ai jamais mangé.
B
Je n'ai rien mangé.
C
Je n'ai pas encore mangé.
D
Je n'ai pas mangé.

Slide 30 - Quizvraag

Ik kijk nooit een film
timer
1:00
A
Je ne regarde plus la film
B
Je ne regarde jamais la film
C
Je ne regarde rien la film
D
Je regarde ne la film jamais

Slide 31 - Quizvraag

Wij gaan nooit naar Parijs
timer
1:00
A
Nous ne allons jamais à Paris
B
Nous n'allons jamais à Paris
C
Nous n'allons pas à encore Paris
D
Nous n'allons à Paris pas encore

Slide 32 - Quizvraag

Hij vindt voetballen niet meer leuk.
timer
1:00
A
Il n'aime plus le foot
B
Il n'aime jamais le foot
C
Il n'aime rien le foot
D
Il n'aime pas le foot

Slide 33 - Quizvraag

Kies  het juiste antwoord

Slide 34 - Tekstslide

Daisy (sentir, passé composé) le café dans la cuisine
A
est sentie
B
es sentie
C
a senti
D
a sentie

Slide 35 - Quizvraag

je pars komt van het werkwoord partir.
partir......
A
heet een passé composé met hulpww avoir
B
heeft een passé composé met hulpww être

Slide 36 - Quizvraag

Daisy (partir, passé composé) en France
A
est partie
B
est parti
C
a partie
D
a parti

Slide 37 - Quizvraag

"Wij vertrekken"

Slide 38 - Open vraag

Wij hebben geroken

Slide 39 - Open vraag

Jullie zijn uitgegaan (mnl mv)

Slide 40 - Open vraag

Jullie zijn uitgegaan (vrl mv)

Slide 41 - Open vraag

Zij zijn vertrokken (vrl mv)

Slide 42 - Open vraag

Zij heeft gevoeld

Slide 43 - Open vraag

Wij voelen

Slide 44 - Open vraag

Ik vertrek

Slide 45 - Open vraag

Hij vertrekt

Slide 46 - Open vraag

Wij zijn vertrokken (mnl mv)

Slide 47 - Open vraag

Je (sortir, présent) ___ tous les soirs.
A
sort
B
sortais
C
sors
D
je suis sorti(e)

Slide 48 - Quizvraag

Daisy (sortir, passé composé) ___ hier-soir.
A
est sortie
B
es sortie
C
est sortis
D
est sorties

Slide 49 - Quizvraag

je sens komt van het werkwoord sentir.

sentir......
A
heeft een passé composé met hulpww avoir
B
heeft een passé composé met hulpwerkwoord être

Slide 50 - Quizvraag

Slide 51 - Video

Heb je nog vragen?

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide