LJ 2: herhalingsles hfst 4

Herhalingsles H4: mensen en machines
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles H4: mensen en machines

Slide 1 - Tekstslide

Beroepssectoren
Werkenden + werkzoekenden = beroepsbevolking

3 groepen van beroepen die bij elkaar horen: beroepssectoren
  1. primaire sector = landbouw
  2. secundaire sector = Industrie
  3. Tertiaire sector = Dienstverlening

Slide 2 - Tekstslide

Secundaire sector
Industrie

  • Grondstoffen
  • halffabricaat
  • eindproduct

Beroepen waarbij producten worden gemaakt horen bij de industriesector.

Slide 3 - Tekstslide

Tertiaire sector
Beroepen waarbij je een dienst verleend aan een ander.
  • Winkel
  • bank
  • vervoersbedrijf
Veel bedrijven zijn commercieel = ze willen winst maken!

Beroepen als docent, politie, zorg = niet- commerciële dienstverlening

Slide 4 - Tekstslide

Primaire sector/ agrarische sector

Slide 5 - Woordweb

welk beroep hoort er NIET in de tertiaire sector?
A
Mijnwerker
B
Ambulancebroeder
C
Docent
D
Soldaat

Slide 6 - Quizvraag

Wat is automatisering?

Slide 7 - Open vraag

Ontstaan industrie (19e eeuw)
Katoenplantages Amerika --> slavernij. Slavernij werd in 1865 in Amerika afgeschaft omdat het tegen de gedachten van vrijheid en gelijkheid ging van de Franse Revolutie.

Ligging katoenplantages vaak aan rivieren i.v.m. vervoer geplukte katoen.

Geplukte katoen werd verkocht aan koopmannen in Europa en thuis bewerkt door boerengezinnen (= Huisnijverheid).

Oude energiebronnen als: wind-, water- en spierkracht werden vervangen door stoomkracht opgewekt door stoommachines in fabrieken --> Huisnijverheid kon hier niet tegen concurreren... 

Slide 8 - Tekstslide

een Industriële samenleving
Huisnijverheid kon niet concurreren tegen de massale productie in de fabrieken dus werkloze boeren trokken naar de stad, hierdoor groeiden de steden enorm = urbanisatie. 

De bewoners van de stad waren burgers, we spreken daarom van de tijd van Burgers en Stoommachines. 

De verandering van Huisnijverheid naar industrie noemen we de industriële revolutie.




Slide 9 - Tekstslide

Werkgevers en werknemers
Ondernemers met fabrieken werden werkgevers en de arbeiders in de fabrieken waren werknemers. De relatie tussen deze 2 partijen was erg onpersoonlijk! Arbeiders werden slecht betaald en klanten profiteerden van lage prijzen en kochten steeds meer. De fabriekseigenaren werden hierdoor steeds rijker!

Doordat de afzet groeide van producten moest er steeds meer geproduceerd worden, dit betekend dat er steeds meer en sneller grondstoffen nodig waren die naar de afzetmarkten moesten worden gebracht --> De stoomtrein deed zijn intrede! (1821 in G-B, 1839 NL)

Slide 10 - Tekstslide

Waarom namen veel werkgevers kinderen in dienst?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Met welk begrip heeft de voorgaande afbeelding te maken?

Slide 13 - Open vraag

Hoe werden producten gemaakt voor het ontstaan van fabrieken?

Slide 14 - Open vraag

Imperialisme
Door industrialisatie steeds meer grondstoffen nodig (rubber, olie, tin & koper) 

Makkelijker aan te komen als je de gebieden veroverde waar deze grondstoffen vandaan kwamen --> meer macht & rijkdom

Uitbreiden gebied om machtiger en rijker te worden = Imperialisme

Kolonies zorgden ook voor nieuwe afzetmarkten.

Slide 15 - Tekstslide

Van kolonialisme naar Imperialisme
Nederland had al sinds de VOC en WIC tijd kolonies in Suriname, de Antillen en Nederlands Indie. ze hadden handelsnederzettingen en plantages om eraan te verdienen

Als je gebieden veroverd om eraan te verdienen = kolonialisme

Eind 19e eeuw breidden Europese landen hun kolonies nog verder uit, Europese landen gingen niet- Europese landen veroveren om machtiger en rijker te worden: kolonialisme ==> imperialisme.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen kolonialisme en imperialisme?

Slide 17 - Open vraag

vakbonden
Door industrialisatie werd er meer verdiend, maar de rijkdom was ongelijk verdeeld. Arbeiders deden gevaarlijk en ongezond werk en verdienden zo weinig dat het hele gezin moest meewerken in de fabriek!

Arbeiders werden ontevreden en richtten vakbonden op. 
Dit waren verenigingen die onderhandelden met werkgevers over betere werkomstandigheden.


Slide 18 - Tekstslide

Wat voor middel gebruikten de vakbonden om hun zin te krijgen?

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het gevolg van het versterkte broeikaseffect?
A
De aarde warmt op omdat de warmte niet kan ontsnappen uit de dampkring
B
De aarde warmt op omdat de zon feller warmte uitstraalt
C
De aarde koelt af omdat er gaten in de dampkring ontstaan waardoor warmte ontsnapt
D
De aarde koelt af omdat de kou vastgehouden wordt onder de dampkring

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Wat is er nadelig aan het opwekken van energie in energiecentrales?
A
De centrales lozen hun afval in rivieren
B
De centrales wekken niet genoeg energie op
C
Er komen broeikasgassen vrij die de dampkring aantasten
D
De energie uit centrales is niet langer bruikbaar

Slide 24 - Quizvraag

Noem 2 voorbeelden van duurzame energie.

Slide 25 - Open vraag