4.2 Arbeid

4.2 Arbeid
Na deze les:
- Weet je wat arbeid is;
- Weet je welke factoren van invloed zijn op de hoeveelheid arbeid;
- Kun je de arbeid uitrekenen;
- Kun je de arbeid uit een grafiek bepalen.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4.2 Arbeid
Na deze les:
- Weet je wat arbeid is;
- Weet je welke factoren van invloed zijn op de hoeveelheid arbeid;
- Kun je de arbeid uitrekenen;
- Kun je de arbeid uit een grafiek bepalen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat kost meer energie:
A
Licht voorwerp duwen
B
Zwaar voorwerp duwen

Slide 2 - Quizvraag

Wat kost meer energie:
A
Klein stukje duwen
B
Groot stukje duwen

Slide 3 - Quizvraag

Arbeid
  • Als het meer kracht kost om een voorwerp te verplaatsen, kost het ook meer energie.
  • Als je een voorwerp over een grotere afstand moet verplaatsen, kost het ook meer energie.

Slide 4 - Tekstslide

Arbeid
  • Als het meer kracht kost om een voorwerp te verplaatsen, kost het ook meer energie.
  • Als je een voorwerp over een grotere afstand moet verplaatsen, kost het ook meer energie.
Energie die je moet leveren = kracht x afstand

Slide 5 - Tekstslide

Arbeid
  • Als het meer kracht kost om een voorwerp te verplaatsen, kost het ook meer energie.
  • Als je een voorwerp over een grotere afstand moet verplaatsen, kost het ook meer energie.
W=Fs
Arbeid in J
Kracht in N
Afstand in m

Slide 6 - Tekstslide

Je duwt met een kracht van 100 N een voorwerp 2,0 m vooruit. Hoe groot is de arbeid?

Slide 7 - Open vraag

Je duwt met een kracht van 100 N tegen een voorwerp dat niet beweegt. Hoe groot is de arbeid?

Slide 8 - Open vraag

Arbeid door krachten
  • Elke kracht die op een voorwerp werkt, verricht arbeid op dat voorwerp (als hij in dezelfde of tegengestelde richting als de beweging werkt). Hier komen zo voorbeelden van.

Slide 9 - Tekstslide

Positieve en negatieve arbeid
  • Als de kracht in dezelfde richting is als de beweging, verricht deze kracht positieve arbeid.
  • Als de kracht in de tegengestelde richting is als de beweging, verricht deze kracht negatieve arbeid.

Slide 10 - Tekstslide

Als je fietst, ga je vooruit door je spierkracht. Stel, je trapt met een kracht van 100 N en fietst 10 m. Hoeveel arbeid verricht je spierkracht? + of -?

Slide 11 - Open vraag

Als je fietst, werkt de wind tegen. Stel, de wind oefent een kracht uit van 100 N en je fietst 10 m. Hoeveel arbeid verricht de wind? + of -?

Slide 12 - Open vraag

Als de arbeid van de wind en van je spierkracht even groot is, dan:
A
is de totale arbeid samen 0
B
is de totale arbeid 2x zo groot
C
is de totale arbeid 2x zo klein

Slide 13 - Quizvraag

Als je fietst met een snelheid en de arbeid van de wind en van je spierkracht even groot is, dan:
A
neemt je snelheid af
B
neemt je snelheid toe
C
blijft je snelheid gelijk

Slide 14 - Quizvraag

Variabele kracht
  • Soms verandert de kracht terwijl je hem uitoefent, bijvoorbeeld bij het uitrekken van een elastiek.

Slide 15 - Tekstslide

Variabele kracht
  • Soms verandert de kracht terwijl je hem uitoefent, bijvoorbeeld bij het uitrekken van een elastiek.
  • Om dan de totale arbeid te vinden, moet je de oppervlakte uitrekenen in een grafiek van F tegen s. Zie figuur 4.10 in het boek.

Slide 16 - Tekstslide

Maak nu de opdrachten uit het boek.
17, 18, 19, 20, 24

Slide 17 - Tekstslide