In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H6.5 Beweging overbrengen
Slide 1 - Tekstslide
Wat kun je met een hefboom doen?
A
alleen kracht overbrengen
B
alleen beweging overbrengen
C
kracht en beweging overbrengen
Slide 2 - Quizvraag
Een skateboard is NIET een voorbeeld van een hefboom.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Om een zware steen op te tillen, gebruikten mensen vroeger een boomstam. De boomstam wordt dan WEL gebruikt als hefboom.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Een verhuizer moet een leunstoel naar een hoge verdieping brengen. Er is geen lift en het trappenhuis is erg smal. Welke manier zou jij hem aanraden?
A
met een ladder, want dat is sneller
B
met een ladder, want dat is veiliger
C
met een katrol, want dat spaart kracht
D
met een katrol, want dat is veiliger en handiger
Slide 5 - Quizvraag
Welke drie belangrijke punten heeft een hefboom?
Slide 6 - Open vraag
Hoe noem je het punt waar jij kracht uitoefent op de hefboom?
A
lastpunt
B
krachtpunt
C
draaipunt
Slide 7 - Quizvraag
Het punt waarmee de hefboom kracht uitoefent, is het
A
krachtpunt
B
lastpunt
C
draaipunt
Slide 8 - Quizvraag
Susan maakt met haar skateboard een 'ollie'. Welk deel van het skateboard is het draaipunt van de hefboom?
A
de nose
B
de tail
C
de wielen
Slide 9 - Quizvraag
Als je fietst, gebruik je WEL spierkracht om te trappen.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Het tandwiel bij de trappers heet het
A
voorblad
B
achterblad
Slide 11 - Quizvraag
Bij een gewone fiets heeft het ---------- het kleinste aantal tanden.
A
voorblad
B
achterblad
Slide 12 - Quizvraag
Als de ketting om een groot achterblad ligt, trap je WEL licht.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Als je licht moet trappen, heb je een GROTE versnelling.
A
waar
B
niet waat
Slide 14 - Quizvraag
Als de ketting om een klein achterblad ligt, trap je ZWAAR .
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Je fietst samen met klasgenoten naar school. Jij trapt langzamer dan de anderen, terwijl jullie even snel gaan. Jij fietst in een GROTERE / KLEINERE versnelling dan de anderen.
A
grotere
B
kleinere
Slide 16 - Quizvraag
Het verzet is de ------- die de fiets aflegt als de trappers één keer ronddraaien.
Slide 17 - Open vraag
Het voorblad van een fiets heeft 40 tanden. Het achterblad heeft 20 tanden. Als je de trappers één keer ronddraait, gaat je achterwiel ------keer rond. De versnelling is dus ---------keer.
Slide 18 - Open vraag
Het voorblad van een racefiets heeft 48 tanden. Het achterblad heeft 16 tanden. Hoe groot is de versnelling?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 19 - Quizvraag
Het voorblad van een racefiets heeft 48 tanden. Het achterblad heeft 16 tanden. Als je de trappers met het voorblad één keer ronddraait, gaat je achterwiel ---- keer rond. De versnelling is dus ---------keer.
Slide 20 - Open vraag
De omtrek van het achterwiel van een racefiets is 2,2 m. De versnelling is twee keer. Hoe groot is het verzet?