4Havo Markt:vraag en aanbod par. 2.1 en 2.2

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De vraag daalt. Wat gebeurt er met de prijs?
A
Die zal dalen
B
Die zal stijgen
C
Er verandert niets
D
Schiet mij maar lek

Slide 6 - Quizvraag

Er is een slechte aardappeloogst. Wat is een logisch gevolg?
A
De vraag neemt toe
B
De vraag neemt af
C
De aanbodprijs neemt toe
D
We gaan meer ijsjes eten

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consument bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 8 - Sleepvraag

Stel de functie van de vraaglijn naar cola is:
Qv = –15p + 45. Gegeven prijs is € 2,50.
Hoeveel blikjes cola worden er verkocht?
A
82.5
B
8
C
9,375
D
7,5

Slide 9 - Quizvraag

TK = 0,50q + 300
de constante kosten zijn:
A
0,50
B
50
C
300
D
150

Slide 10 - Quizvraag

Jan verkoopt appels voor €2 per stuk. Hij koopt de appels in voor €0.50. constante kosten zijn €50. Wat is juist?
A
TO = 2
B
TO = 2q
C
CK = 0.50
D
TK = 0,5 + 50q

Slide 11 - Quizvraag

Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Marginale opbrengst (MO) betekent:
A
de extra kosten voor het verkopen van 1 product
B
de extra opbrengsten voor het verkopen van 1 product
C
de verkoopprijs
D
de constante kosten per stuk

Slide 22 - Quizvraag

De prijs stijgt. Wat gebeurt er met het aanbod?
A
Neemt af
B
neemt toe
C
verandert niets
D
schiet mij maar lek

Slide 23 - Quizvraag

Break-even omzet =
A
break-even afzet x q
B
break-evenomzet x q
C
p x q
D
to = tk

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide