H2 NK Kapitel 4: Tiere - Wortschatz

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Kapitel 4 : Tiere

Aan het einde van de les:

*Heb ik mijn Duitse woordenschat rond het thema dieren vergroot

*Mijn luister- en kijkvaardigheid getraind.

*Kort geoefend op mijn Duitse spreekvaardigheid

Aber zuerst:

Welche Tiere kennst du
(schreibe der Deutsche Name)?

der Fisch

der Elefant

die Fliege

der Frosch

der Hund

die Katze

das Pferd

der Stier

die Tiere aus dem Zoo

die Tiere auf dem Bauernhof

die Haustiere

Ich bin ...

eine Maus

ein Meerschweinchen

ein Hund

Ich bin ...

1. das Huhn
2. der Hahn

Ich bin groß und grau. Ich lebe in Afrika und Asien. Wer bin ich?

1. der Fisch
2. der Vogel
3. der Elefant
4. die Maus

Ich bin meistens weiß und ich habe ein wolles Fell. Wer bin ich?

1. das Schaf
2. der Löwe
3. das Schwein
4. der Wolf

Ich bin klein und schwarz. Die meiste Menschen haben Angst für mich. Wer bin ich?

1. die Katze
2. die Spinne
3. das Meerschweinchen
4. das Pferd

Ich schwimme in dem Meer, aber ich lebe auch auf dem Land. Ich bin grün und ich werde sehr alt. Wer bin ich?

1. die Kuh
2. die Ziege
3. die Schildkröte
4. die Schlange

Ich bin rosa und ich liebe die Modder. Wer bin ich?

1. der Elefant
2. der Wolf
3. das Pferd
4. das Schwein

00:40

Welches Tier siehst du?

1. eine Giraffe
2. Eine Schlange
3. Ein Tigerwolf (hyena)
4. Ein Leopard

00:58

Was siehst du hier?
(incl lidwoord en hoofdletter)

01:17

Welches Tier siehst du hier?

1. die Spinne
2. der Vogel
3. die Eule
4. die Schlange

01:35

Was siehst du hier?
(incl lidwoord en hoofdletter)

01:55

Welches Tier siehst du hier?

1. ein Käfer
2. eine Schlange
3. eine Maus
4. eine Katze

02:08

Was siehst du hier?

1. die Giraffe
2. die Affe
3. eine Spinne
4. der Jaguar

02:29

Was siehst du hier?

1. ein Frosch
2. eine Spinne
3. ein Käfer
4. eine Schlange

02:45

Welches Tier siehst du hier?
(incl Artikel und Großbuchstabe)

03:08

Welches Tier siehst du hier?
(incl Artikel und Großbuchstabe)

Was ist dein Liebelingstier?

Bedenk even: wat is jouw lievelingsdier en waarom? 

Maak een zin die als volgt gaat:

Mein Liebelingstier ist                                weil (omdat) es/sie/es                       ist

einen Hund

eine Katze 

eine Giraffe

eine Maus

einen Fisch

einenWolf

ein ....

eine ....

dick

dünn

süß

zauer

weich

frech

lieb

...

Wie viele Tiere sind im Tierheim Berlin?

1. 14 000
2. 40 00
3. 1400
4. 400

Wat gebeurt tussen 19 en 27 december?

1. het dierenasiel laat dan geen dieren ophalen
2. het dierenasiel neemt dan geen dieren aan
3. heel veel mensen willen dan van hun huisdier af
4. het dierenasiel is dan op zoek naar zwerfkatten.

Hou oud zijn de hondjes

1. 8 en 10 jaar oud
2. 18 jaar oud

Welke eigenschap moet de nieuwe eigenaar van Sam hebben?

1. sportief - veel wandelen
2. sterk - Sam is best zwaar
3. jong - Sam is erg actief
4. ervaring - Sam is onzeker

Wat betekent "Freigang" hier?

1. Dat je de kat haar eigen gangetje moet laten gaan.
2. Dat de kat vrij gelaten werd en dan gevonden werd.
3. Dat een kat ook naar buiten kan.

Wat doet Freddie als hij niet zelfstandig naar buiten kan?

1. aan meubels krabben
2. niet meer eten
3. kotsen
4. plassen

Jetzt seid ihr dran

*werken aan je huiswerk (Übung 3-7 + 10, Seiten 104 bis 107)

  Übung 3: Zet de juiste naam bij het juiste dier (probeer het eerst zonder 

    woordenlijst en controleer daarna of je het goed hebt)

  Übung 4: Welk woord past inhoudelijk niet in het rijtje

      dünn – scheu – lieb – verspielt >>  dun:  de rest is een eigenschap

  Übung 5: maak 10 werkwoorden uit de losse lettergrepen

  Übung 6: vul de woorden in het gesprek in (gebruik de woordenlijst)

  Übung 7: vul het gesprek aan, gebruik de lijst, probeer de woorden te vertalen

       als je het lastig vindt. Gebruik daarvoor www.uitmuntend.de.

  Übung 10: vertaal de woorden

1 Geschichte

2 am Mittwoch

3 das Heft

4 gehen

5 die Klassenarbeit

6 die Bücher

7 Viertel vor sieben

8 Viertel nach drei

9 halb eins

3

1 die

2 der

3 Der / der

4 die

5 das

6 die

4

1 die Noten

2 die Jahre

3 die Babys

4 die Zettel

2

1 de opdracht

2 wachten

3 de les

4 uit het hoofd

5 manchmal

6 der Gegenstand

7 zum Glück

8 der Klassenlehrer

Zum Schluß

Welche Tiere kennst du jetzt (auf Deutsch)?

Wat heb je vandaag geleerd ?