In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Genenparen
Th 11: Erfelijkheid
Slide 1 - Tekstslide
Doelstelling
Je moet kunnen omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief betekent
Je kunt een kruisingsschema maken met 1 bepaalde erfelijke eigenschap.
Slide 2 - Tekstslide
Maar wat weet je nog....
Slide 3 - Tekstslide
Iedere menselijke lichaamscel heeft ... chromosomen.
A
11
B
23
C
46
D
92
Slide 4 - Quizvraag
Is dit een jongen of een meisje?
A
Jongen
B
Meisje
Slide 5 - Quizvraag
Een menselijke zaadcel heeft:
A
22 paar lichaams chromosomen
B
22 lichaams chromosomen
C
Een X & een Y chromosoom
D
Een X of een Y chromosoom
Slide 6 - Quizvraag
Iemand gaat zijn haren verven. Verandert ze hierdoor haar genotype of fenotype
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 7 - Quizvraag
Uitleg genenparen
Slide 8 - Tekstslide
Homozygoot
Hetzelfde
de 2 genen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzlefde
Slide 9 - Tekstslide
Hetrozygoot
Verschillend
de 2 genen voor één erfelijke eigenshap zijn verschillend
Slide 10 - Tekstslide
Dominant of recessief
Het gen wat bij een heterozygoot genotype tot uiting komt is dominant
Dominant gen = Bruin haar
Recessief gen = Blond haar
Slide 11 - Tekstslide
Welke haarkleur heeft deze persoon?
Slide 12 - Tekstslide
DUS
Als er een dominant gen aanwezig is komt die tot uiting in het fenotype (uiterlijk)
Slide 13 - Tekstslide
Hoe noteren we dit?
Homozygoot dominant: AA
Homozygoot recessief: aa
Heterozygoot: Aa
Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Maak een printscreen of foto van je antwoord
Slide 30 - Open vraag
Slide 31 - Tekstslide
Heterozygoot betekent dat het genenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee ongelijke genen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 32 - Quizvraag
Als een persoon zowel het gen voor blauwe als het gen voor bruine oogkleur bezit, is deze persoon homozygoot voor de oogkleur
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quizvraag
Bij een organisme dat heterozygoot is voor een bepaalde eigenschap komt het dominante gen tot uiting in het fenotype
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Een persoon bij wie een dominant gen tot uiting komt in het fenotype kan homozygoot zijn voor deze eigenschap
A
Juist
B
Onjuist
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Tekstslide
Kruisingen
In een kruisingsschema worden de generaties aagevenen
P: Ouders
F1: De eerste generatie nakomelingen (kinderen)
F2: De tweede generatie nakomeningen (keinkinderen)
Slide 37 - Tekstslide
Het opstellen van een kruisingsschema
Wat zijn de gegevens?
Welke genotypen kunnen ontstaan?
Wat zijn de genotypen van de ouders?
Wat kunnen de geslachtscellen voor gen bevatten?
Welke mogelijkheden zijn er voor het versmelten van een eicel en een spermacel
Slide 38 - Tekstslide
Oefening
De eigenschap rode bloemkleur is dominant (A)
De eigenschap witte bloemkleur is recessief (a)
Welk genotype kan een rode bloem hebben?
Welk genotype kan een witte bloem hebben?
Wat voor kleur heeft een bloem met het genotype Aa
Slide 39 - Tekstslide
Een kruising
Bij fruitvliegen is de eigenschap voor rode ogen dominant over dat van witte ogen. Een homozygote vlieg met rode ogen wordt gekruist met een vlieg met witte ogen. De nakomelingen (kinderen) worden onderlng gekruist zodat een F2 (kleinkinderen) ontstaat.