2.3 Metalen

2.3 Metalen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2.3 Metalen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen vorige les met drie vragen;

Leerdoelen van deze les?

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.

Slide 2 - Tekstslide

Quiz
De buitenband van je fiets is gemaakt van rubber.

Door welke stofeigenschap is rubber een geschikt materiaal voor een buitenband?
A
Het is doorzichtig.
B
Het is hard.
C
Het is erg breekbaar.
D
Het is erg buigzaam.

Slide 3 - Quizvraag

Quiz
Een eigenschap van water en wasbenzine is dat je er doorheen kunt kijken.
Water en wasbenzine zijn...
A
ondoorzichtig
B
doorzichtig

Slide 4 - Quizvraag

Quiz
Hoe ontdek je de stofeigenschappen van een onbekende stof?
A
Door aan een stof te voelen.
B
Door naar een stof te kijken.
C
Door de stof verder te onderzoeken.

Slide 5 - Quizvraag

leerdoelen:
2.3.1 Je kunt enkele veelgebruikte metalen herkennen.
2.3.2 Je kunt een aantal eigenschappen van metalen noemen.
2.3.3 Je kunt metalen onderscheiden door hun smeltpunt.
2.3.4 Je kunt beschrijven dat metalen goede warmtegeleiders zijn.
2.3.5 Je kunt roesten en oxideren beschrijven.
2.3.6 Je kunt beschrijven hoe je metalen kunt beschermen tegen roesten en oxideren.
2.3.7 Je kunt een aantal eigenschappen van edelmetalen noemen.
2.3.8 Je kunt twee edelmetalen noemen.
2.3.9 Je kunt metalen noemen die aangetrokken worden door een magneet.

Slide 6 - Tekstslide

Introductie
Je sleutels, je fiets, een schaar, schroeven en spijkers. Het zijn allemaal voorwerpen van metaal. Metaal wordt veel gebruikt. Metalen hebben handige eigenschappen.

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
2.3.1 Je kunt enkele veelgebruikte metalen herkennen.
2.3.2 Je kunt een aantal eigenschappen van metalen noemen.
Verschillende metalen
Allerlei voorwerpen zijn gemaakt van metaal. 
Een hoogspanningsmast is van staal. De waterleiding is van koper. Een dakgoot is vaak van zink. Veel siervoorwerpen zijn van tin. Een kerkklok is van brons.

Slide 8 - Tekstslide

Eigenschappen
Staal, koper, zink, tin en brons zijn metalen. Je kunt metalen herkennen aan hun glans en hun kleur. Metalen worden veel gebruikt, omdat ze handige eigenschappen hebben.
Enkele belangrijke eigenschappen van metalen zijn:
• Metalen zijn sterk.
• Metalen kun je goed bewerken.
• Metalen kun je buigen.
• Metalen kun je smelten.

Slide 9 - Tekstslide

Quiz
Wat is een belangrijke eigenschap van metaal?
A
metalen kunnen goed bewerkt worden.
B
Metaal is een stof die je niet goed kunt bewerken.

Slide 10 - Quizvraag

leerdoel: 
2.3.3 Je kunt metalen onderscheiden door hun smeltpunt.
Smeltpunt
IJzer en tin zijn allebei metalen. Toch smelten ze niet bij dezelfde temperatuur.
 Elk metaal heeft een eigen smeltpunt. 
Goud heeft dus een ander smeltpunt dan koper.
 Het smeltpunt is een stofeigenschap. 
Aan het smeltpunt kun je een metaal herkennen.

Slide 11 - Tekstslide

leerdoel: 2.3.4 Je kunt beschrijven dat metalen goede warmtegeleiders zijn.
Warmtegeleider
Pannen die gebruikt worden om in te koken, zijn van metaal. Als je een pan op het vuur zet, dan wordt het metaal warm. Het metaal laat de warmte goed door. Je zegt: metalen zijn goede warmtegeleiders. Alle metalen laten warmte goed door. Het doorlaten van warmte is per metaal verschillend.

Slide 12 - Tekstslide

Quiz
Alle metalen smelten bij dezelfde temperatuur?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoel: 2.3.5 Je kunt roesten en oxideren beschrijven.
Roesten en oxideren
Kijk eens naar de afbeelding.  
De oude boortjes op de foto zitten vol roest. Dat komt doordat ijzer en staal worden aangetast door vocht en zuurstof. Dit aantasten van ijzer en staal door vocht en zuurstof noem je roesten. Bij roesten komt er een korrelige, bruine stof op het metaal. IJzer en staal gaan kapot van roest. Het metaal wordt zwakker. De roest gaat steeds verder het metaal in.


Slide 14 - Tekstslide

Leerdoel: 2.3.5 Je kunt roesten en oxideren beschrijven.
Bij andere metalen werkt het niet zo. Koper wordt bijvoorbeeld ook aangetast door vocht en zuurstof, maar er komt dan geen roest. Op het koper komt een dun laagje koperoxide. Deze oxidelaag zit heel vast op het koper en sluit het luchtdicht af. Daardoor kan er geen vocht en zuurstof meer bij de rest van het koper komen. Nu kan het koper niet verder kapotgaan. Dus het oxidelaagje beschermt het koper. Dit aantasten van koper en andere metalen door vocht en zuurstof noem je oxideren. Je zegt: "Koper en zink oxideren."

Slide 15 - Tekstslide

Quiz
Staal kun je beschermen tegen roesten door het te bedekken met een laagje van een ander metaal, zink, tin en chroom zijn daar goed voor.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

2.3.6 Je kunt beschrijven hoe je metalen kunt beschermen tegen roesten en oxideren.
Metaal beschermen
De radiator van de verwarming is van staal. Je kunt ijzer en staal beschermen tegen roesten. Bijvoorbeeld door het metaal te verven. Door het laagje verf kan er geen vocht en zuurstof meer bij het metaal komen. Het metaal gaat dan niet roesten.

Slide 17 - Tekstslide

2.3.6 Je kunt beschrijven hoe je metalen kunt beschermen tegen roesten en oxideren.
Vertinnen en verzinken
Je kunt staal nog op een andere manier beschermen. Het staal kun je bedekken met een heel dun laagje tin. Dat noem je vertinnen. Of bedekken met een laagje zink. Dat noem je: verzinken. Het laagje zink of tin hecht zich heel vast op het staal. Zink en tin hebben een beschermende oxidelaag. Door de beschermende laag kan er geen vocht of zuurstof meer bij het staal komen. Het staal gaat niet roesten.

Slide 18 - Tekstslide

2.3.6 Je kunt beschrijven hoe je metalen kunt beschermen tegen roesten en oxideren.
Verchromen
Je kunt ook een laagje chroom op het staal maken. Dat noem je verchromen. Chroom glanst mooier dan zink of tin. Maar het is ook duurder. De bel van je fiets is verchroomd. Daardoor kan de bel niet roesten.

Slide 19 - Tekstslide

Quiz
Op welke manier wordt het stalen stuur van een fiets beschermd tegen roesten?
A
Het stuur is bedekt met chroom
B
Het stuur is niet bedekt met chroom

Slide 20 - Quizvraag

Leerdoelen:
2.3.7 Je kunt een aantal eigenschappen van edelmetalen noemen.
2.3.8 Je kunt twee edelmetalen noemen.
Edelmetalen
Sanne is edelsmid. Ze maakt sieraden van goud en zilver. Goud oxideert niet en zilver oxideert bijna niet. Goud blijft glanzen en op zilver komt pas na een tijdje een dof laagje. Dat doffe laagje kun je er dan weer heel gemakkelijk afpoetsen. Daarom zijn deze metalen erg geschikt voor sieraden. Goud en zilver noem je edelmetalen..

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
2.3.9 Je kunt metalen noemen die aangetrokken worden door een magneet.
Magnetisme
IJzer en nikkel zijn metalen met een bijzondere eigenschap. Ze worden aangetrokken door een magneet. IJzer en nikkel noem je daarom magnetisch. Staal bestaat voor het grootste deel uit ijzer. Staal is daarom ook magnetisch. Als je een magneet in de buurt van een stalen spijker houdt, merk je dat de magneet de spijker aantrekt. Andere metalen worden niet aangetrokken. Ook stoffen die geen metaal zijn worden niet door een magneet aangetrokken.

Slide 22 - Tekstslide

Quiz
Welke metalen zijn magnetisch?
A
goud en zilver
B
ijzer en nikkel
C
zink en koper

Slide 23 - Quizvraag

De fase-overgangen hebben elk een naam.
 Hiernaast zie je de fasen en fase-overgangen van een stof.

 
• Van vast naar vloeibaar noem je smelten.
• Van vloeibaar naar gas noem je verdampen.
• Van vloeibaar naar vast noem je stollen.
• Van gas naar vloeibaar noem je condenseren.

Slide 24 - Tekstslide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 25 - Open vraag


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 26 - Open vraag

Aan het werk! NOVA
Wat? 2.3 metalen
opdracht 1 t/m 13

Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 27 - Tekstslide