2.2 bindingen tussen moleculen

Bindingen in en tussen moleculen
  • Binding tussen atomen IN moleculen (herhalen 2.1)
  • Eigenschappen van moleculaire stoffen
  • Binding tussen moleculen
  • Vanderwaalsbinding 
  • dipoolbinding
  • Waterstofbruggen
  • Apolaire moleculen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bindingen in en tussen moleculen
  • Binding tussen atomen IN moleculen (herhalen 2.1)
  • Eigenschappen van moleculaire stoffen
  • Binding tussen moleculen
  • Vanderwaalsbinding 
  • dipoolbinding
  • Waterstofbruggen
  • Apolaire moleculen

Slide 1 - Tekstslide

Bindingen in en tussen moleculen
  • Binding tussen atomen IN moleculen (herhalen 2.1)

Slide 2 - Tekstslide

Bindingen in en tussen moleculen

  • Eigenschappen van moleculaire stoffen
  • Binding tussen moleculen
  • Vanderwaalsbinding 
  • dipoolbinding
  • Waterstofbruggen
  • Apolaire moleculen

Slide 3 - Tekstslide

Eigenschappen van moleculaire stoffen
  1. Geleid geen elektriciteit (want bevat geen vrij bewegende geladen deeltjes)
  2. Oplosbaarheid (wel/niet in water)
  3. Smeltpunt, kookpunt 

Slide 4 - Tekstslide

Binding tussen moleculen
Bij smelten en verdampen gaan moleculen steeds meer langs en daarna van elkaar af bewegen waardoor de afstand tussen de moleculen groter wordt. De atoombindingen blijven intact.


Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verband?

Slide 6 - Tekstslide

Binding tussen moleculen
Wat kan je makkelijker van elkaar los duwen: 2 baby's van 3 kg of 2 sumo-worstelaars van 250 kg?
Wat zal lastiger langs elkaar bewegen: 2 moleculen van 16u of 2 moleculen van 72 u? 
Hoe zwaarder de moleculen hoe sterker de bindingen tussen moleculen zijn, des te moeilijker is het om langs en van elkaar te bewegen ==> hoe te hoger zijn het smeltpunt en het kookpunt

Slide 7 - Tekstslide

Hoe kan dit, is toch allebei C5H12?

Slide 8 - Tekstslide

aantrekkende krachten
Wat heeft meer gezamenlijk contactoppervlak?
2 plankjes van 72 g 
of 
2 tennisballen van 72 g?

Slide 9 - Tekstslide

Vanderwaalsbinding 
Alle moleculen hebben een aantrekkende kracht op elkaar; deze heet de vanderwaalskracht (ook wel vanderwaalsbinding)

Zowel hogere molecuulmassa als groter molecuuloppervlak
maken de binding sterker

Slide 10 - Tekstslide

Dipool-dipoolbinding
Binding tussen polaire moleculen ("dipolen").  
(paragraaf 2.1)  Hoe bepaal je of een binding/molecuul polair is  ??
Binding tussen         en            van verschillende moleculen
Voorbeeld: SO2

        
δ
δ
δ
δ
2δ+
2δ+
δ+
δ

Slide 11 - Tekstslide

Als het verschil in elektronegativiteit (T40)
< 0,4 is noemen we de binding:
covalent of apolair.
Als 0.4 < verschil elektronegativiteit < 1,7 (T40) noemen we de binding polair en krijgen we hele kleine + of - lading op de atomen (zie hiernaast). 

Als het verschil in elektronegativiteit (T40)
> 1,7 noemen we de binding ionogeen en is er echte + of - lading op de atomen.
1 atoombinding = elektronenpaar

Slide 12 - Tekstslide

(herhalen 2.1) Welke binding is polair?

A
C-C
B
C-H
C
Na-F
D
N-H

Slide 13 - Quizvraag

(herhalen 2.1) Welke binding is polair?

A
O=O
B
C=O
C
Cl-Cl
D
N=N

Slide 14 - Quizvraag

Dipool-dipoolbinding
Binding tussen polaire moleculen ("dipolen")
Binding tussen          en          van verschillende moleculen
Voorbeelden: HCl en H2O
        
δ+
δ

Slide 15 - Tekstslide

Een molecuul heeft een dipool/is een dipoolmolecuul als
- er polaire atoombindingen aanwezig zijn
- er geen symmetrie in het molecuul is waardoor de
  ladingen elkaar niet 'opheffen' oftewel netjes gezegd: het centrum van de + en - lading ligt dan niet op elkaar




dus H2O wel en CO2 geen dipoolmolecuul !!

Slide 16 - Tekstslide

Waterstofbrug
Bij polaire bindingen met een H-atoom in een -OH of -NH kunnen moleculen
waterstofbruggen vormen
Voorbeeld: H2O

(En alle andere moleculen 
met N-H of O-H groepen)
- - - - - -
- - - - - -

Slide 17 - Tekstslide

Waterstofbrug
Ander Voorbeeld: H2O met ethanal, dat kan ook!




Dus: 1 polaire binding met H (hier: O-H) en
een andere polaire binding met of zonder H (hier: C=O)
- - - - - -

Slide 18 - Tekstslide

Waterstofbruggen
Waterstofbruggen geven ijs een
kenmerkende structuur met veel 
lege ruimte, 
vandaar de lage dichtheid!
waterstofbrug (H - O)

Slide 19 - Tekstslide

Waterstofbruggen
Teken de waterstofbruggen tussen ammoniak- 
en watermoleculen

Slide 20 - Tekstslide

Waterstofbruggen
De waterstofbruggen tussen ammoniak- 
en watermoleculen

Slide 21 - Tekstslide

Apolaire moleculen

Als een molecuul geen polaire bindingen heeft is er geen dipool en het molecuul is apolair !
Voorbeeld: CH4 

Slide 22 - Tekstslide

Polaire bindingen maar Apolaire moleculen

Soms kunnen polaire bindingen in een molecuul elkaar precies tegenwerken. Er is dan netto geen dipool en het molecuul is apolair !
Voorbeeld: CO2 
δ
δ
2δ+
0

Slide 23 - Tekstslide

Heeft dit molecuul een dipool?
A
Ja, er is een netto dipool want de ladingen heffen elkaar niet op.
B
Nee, er is een netto dipool want de ladingen heffen elkaar niet op.
C
Ja, er is geen netto want de ladingen heffen elkaar op dipool.
D
Nee, er is geen netto dipool want de ladingen heffen elkaar op.

Slide 24 - Quizvraag

Heeft waterstofchloride
een dipool (en is het dus een dipoolmolecuul) ?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quizvraag

Oplosbaarheid in water
Moleculen die een -OH of een -NH groep bevatten en dipoolmoleculen kunnen oplossen in water

Op microschaal: moleculen die een -OH of -NH groep bevatten kunnen waterstofbruggen maken met -OH groepen van watermoleculen en zullen oplossen in water.
Polaire moleculen zullen een dipool-dipool binding maken met watermoleculen en dus oplossen in water

Slide 26 - Tekstslide

Oplosbaarheid in water
Moleculen die geen -OH of een -NH groep bevatten of geen dipoolmolecuul zijn  kunnen niet oplossen in water

Op microschaal: 
moleculen die geen -OH of -NH groep bevatten of geen dipoolmolecuul zijn kunnen niet oplossen in water want ze kunnen geen H-brug maken of dipooldipoolinteractie hebben met watermoleculen  (maar wel in een apolair oplosmiddel zoals benzine).

Slide 27 - Tekstslide

Polaire molecuul
Apolair molecuul
Waterstof (H2)
Methaan (CH4)
Methanol (CH3OH)
Waterstofchloride
(H-Cl)
Koolstofdioxide (O=C=O)
Water
(HOH)
ammoniak
H-N-H
     |
    H

Slide 28 - Sleepvraag

wateroplosbaar molecuul
niet wateroplosbaar molecuul
Waterstof (H2)
Methaan (CH4)
Methanol (CH3OH)
Waterstofchloride
(H-Cl)
Koolstofdioxide (O=C=O)
Water
(HOH)
ammoniak
H-N-H
     |
    H

Slide 29 - Sleepvraag

Als een molecuul een -OH of -NH groep bevat of een dipoolmolecuul is ontstaat er een extra interactie tussen deze moleculen onderling en met watermoleculen.
Wat zal er met het kookpunt van de moleculen gebeuren: zal dit hoger/gelijk/lager zijn dan moleculen met een zelfde molmassa maar zonder deze extra interactie

Slide 30 - Open vraag

Aan de slag
Lezen/herhalen/samenvatten H2.2
Maken opdrachten uit de planner + test jezelf

PWW = hfst 1 + hfst 2 

Slide 31 - Tekstslide