Je hebt een schrift voor het vak Spaans. Deze heb je altijd bij je in de les!
Je huiswerk is af.
Geen mobiele telefoon in de les.
éxito
Slide 4 - Tekstslide
La clase de hoy
1. Introducción: profesora - bingo de amigos
2. Repaso het alfabet (el alfabeto), de uitspraak (la pronunciación), het lidwoord (los artículos), het bezittelijk v.n.w (los posesivos) & vraagwoorden (los interrogativos).
3. Practicar: groene boekje oefeningen
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
UITSPRAAK REGELS VOOR DE SPAANSE TAAL
Slide 8 - Tekstslide
Pronunciación
V =b
LL = J
J =g
Ñ = nj
H = ...
CH= tsj
U = oe
VERDER ELKE LETTER IN HET SPAANS APART UITSPREKEN!!
la piel / la tienda / seis / siete / nueve
Slide 9 - Tekstslide
Pronunciación (klank)
Wanneer welke klank?
c + -e of -i → Engelse ‘th’ (anders gewoon ‘k’)
g + -e of -i → ‘groot’ (anders ‘goal’ )
gui / gue → gui / gue (‘u’ niet uitspreken)
qui / que → qui / que (‘u’ niet uitspreken)
→ cocinar / cocina
Slide 10 - Tekstslide
Pronunciación (klank)
Wanneer welke klank?
c + -a -o of -u → (‘k’ klank)
g + -a -o -u of medeklinker → klinkt als de g van goal
gui / gue → gui / gue (‘u’ niet uitspreken)
qui / que → qui / que (‘u’ niet uitspreken)
→ cocinar / cocina
Slide 11 - Tekstslide
Pronunciación (klemtoon)
1. Zie je een geschreven accent?
→ klemtoon op die lettergreep (te-lé-fo-no)
2. Eindigt het woord op een klinker, n, of s?
→ klemtoon op voorlaatste lettergreep (Es - pa - ña)
3. Eindigt het woord op overige medeklinkers
→ klemtoon op laatste lettergreep (E – cua - dor)
Slide 12 - Tekstslide
Deletrea tu nombre
¿Cómo se escribe?
Naomi Intissar Lina Tatiana Yurre Michelle Jacqueline Gonda Iris Fabiënne Mijke Amber (2X) Ellen Nick Lotte Sara Caya Romy (2x) Semmy Kimberley Sanne Abigail
Slide 13 - Tekstslide
pronunciación
C vóór de a, o, u = K (cosa, casa, cuba)
C vóór de e of i = th (thing)
ch = tsj
G vóór de a,o,u = zoals in goal
G vóór de e of i = zoals de ch in kachel
Slide 14 - Tekstslide
pronunciación
gue - gui
Guerra
Guiso
u wordt niet uitgesproken
Slide 15 - Tekstslide
pronunciación
h = niet uitgesproken
i = ie zoals in fiets
J = keelklank ch zoals in kachel
LL = j (¿Cómo te llamas?)
ñ = uitspraak nje
Slide 16 - Tekstslide
pronunciación
Qu spreek uit als K
bijvoorbeeld:
Qué = Ké
¿Quién? = kjen
Slide 17 - Tekstslide
pronunciación
r = r
rr = rrrrrrrrr
U = oe (Cuba)
V = B (Valencia)
X = ks
Slide 18 - Tekstslide
pronunciación
Y = J bijvoorbeeld yogur
Y betekent -en- spreek uit als -ie- bijv. Juan y Maria
Z = th zoals in thing bijvoorbeel zapato
Slide 19 - Tekstslide
:
Los artículos
Slide 20 - Tekstslide
el
la
chico
mujer
televisión
canción
amigo
piscina
jamón
presentador
Slide 21 - Sleepvraag
los
las
chicos
mujeres
televisiones
canciones
amigos
piscinas
jamones
presentadores
Slide 22 - Sleepvraag
Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
lápiz
Slide 23 - Sleepvraag
Los posesivos
Slide 24 - Tekstslide
Let op!
Het bezittelijk voornaamwoord geeft bezitaan .Mijnhuis > micasa
Het bezittelijk voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord.
Staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud? Dan wordt het bezittelijk voornaamwoord ook meervoud! Mijn huizen > miscasas
Bij nuestro en vuestro verandert het ook nog in nuestra en vuestra als het bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat. Ons huis> nuestra casa - Jullie huis > vuestracasa
tú = jij tu = jouw
es mi libro - son mis libros (enkelvoud/meervoud)
es nuestro libro - es nuestra casa (mannelijk/vrouwelijk)
anders dan in het Nederlands
voorbeelden
Slide 25 - Tekstslide
boek
Libro del alumno página cincuenta y dos
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
¿Quién?, Quiénes? - Wie?
¿Qué? - Wat?
¿Dónde? - Waar?
¿Por qué? - Waarom?
¿Cuándo? - Wanneer?
¿Cuál?, ¿Cuáles? - Welke, Wat?
¿Cómo? - Hoe?
¿Cuánto/a?, ¿Cuántos/as? - Hoeveel?
¿De dónde? - Waarvandaan?
¿Adónde? - Waarheen?
Los interrogativos
Tekst
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Repaso los interrogativos
¿ . . . es tu color favorito? - ¿Rojo o azúl?
¿. . . . es tu cumpleaños? - Es el 22 de octubre
¿. . . . vive la profe? - En Ámsterdam.
¿. . . . alumnos hay en esta clase? - Hay 22 alumnos.
¿ . . . eres? - Soy de Madrid.
¿. . . es tu mejor amiga? - Es Silvia.
¿. . . cuestan estas zapatillas? - Son 50 euros.
Slide 30 - Tekstslide
Aan het einde van de les...
1. Heb je het alfabet, de uitspraakregels, de lidwoorden en vraagwoorden herhaald.
2. Ken je het alfabet, de uitspraakregels, de lidwoorden, de bezittelijke voornaamwoorden en vraagwoorden.
3. Heb je geoefend met deze onderwerpen.
Slide 31 - Tekstslide
Leren: -Voca 4.1 NL-SP (boek 2 + EB)-
Leren: Roze werkwoordenblad 1-25 SP-NL (in EB)
Maken de oefeningen van EB: alfabet , uitspraak- lidwoorden, enkelvoud, meervoud- bezittelijk voornaamwoord- vraagwoorden blz 18,21,22,24, 25 oef 13, 26, 27 oef 16 en 17