24 Les connecteurs

à vos marques, prêt, feu....
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

à vos marques, prêt, feu....

Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden en andere zaken ..........

Slide 2 - Tekstslide

Traduis les connecteurs
ook
ten eerste
inderdaad
ongetwijfeld
zelfs
dus
également
d'abord
en effet
sans aucun doute
même
donc

Slide 3 - Sleepvraag

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
cependant, par contre
B
enfin, en général
C
avant de, après
D
tout de suite, pendant que

Slide 4 - Quizvraag

Welke woorden zijn signaalwoorden van tijd (meerdere antwoorden mogelijk)?
A
parce que
B
toutefois
C
d'abord
D
puis

Slide 5 - Quizvraag

Qu'est-ce qui ressort du premier alinéa?
Qu'est-ce qui rend le mieux le contenu?
A quoi sert ce passage?
Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase qui précède?
dient
komt naar voren uit
gaat eraan vooraf
geeft het beste weer
verhoudt zich tot

Slide 6 - Sleepvraag

appuyer
affaiblir
élaborer
adapter
encourager
inciter
imposer
comparer
résumer
prouver
indruk maken op
ondersteu-nen
aanmoedi-gen
afzwakken
vergelijken
samenvatten
uitbreiden
bewijzen
aanzetten tot
aanpassen

Slide 7 - Sleepvraag

niet/geen
nooit
niet meer
nog niet
niets
niemand
helemaal niet
geen ... enkel
ne ... rien
ne ... pas encore
ne ... pas
ne ... jamais
ne ... plus
ne... personne
ne ..... pas du tout
ne ..... aucun

Slide 8 - Sleepvraag

Vraagwoorden:
pourquoi
qui
comment
quand
combien
quel
qu'est-ce que
wie
waarom
hoe
waar
wat
wanneer
wie/welke
hoeveel

Slide 9 - Sleepvraag

Dans quel but l'auteur a-t-il écrit cet article?=
A
welke oorzaak noemt de schrijver in dit artikel?
B
met welk doel heeft de schrijver dit artikel geschreven?
C
wat is de reden dat de schrijver dit artikel schrijft
D
wat is waar volgens de schrijver van dit artikel?

Slide 10 - Quizvraag

Welke van onderstaande vragen vraagt niet naar de hoofdgedachte van de tekst (of een deel ervan)?
A
Qu'est-ce que le deuxième alinéa illustre?
B
Que peut-on déduire du texte?
C
Que lit-on sur monsieur Leblanc?
D
Que peut-on conclure du premier alinéa?

Slide 11 - Quizvraag

confirmer =
A
bevestigen
B
vergelijken
C
uitleggen
D
herhalen

Slide 12 - Quizvraag

résumer=
A
verduidelijken
B
samenvatten
C
uitleggen
D
benadrukken

Slide 13 - Quizvraag

Quel est l'attitude de l'auteur?=
A
wat is de mening van de schrijver?
B
wat is het gevoel van de schrijver?
C
wat is de toon van de schrijver?
D
wat is de houding van de schrijver?

Slide 14 - Quizvraag

welke van de volgende woorden is niet positief
A
content
B
courageuse
C
fier
D
angoisse

Slide 15 - Quizvraag

affirmer
choisir
contribuer
quitter
se plaindre
baisser
dalen
bevestigen
verlaten
kiezen
bijdragen
klagen

Slide 16 - Sleepvraag

la retraite
A
het beroep
B
het pensioen
C
de kosten
D
het geld

Slide 17 - Quizvraag

le chômage
A
de werkeloosheid
B
de winkel
C
de zaak
D
de handel

Slide 18 - Quizvraag

le logement
A
de geboorte
B
de gewoonte
C
de huisvesting
D
het erfgoed

Slide 19 - Quizvraag

le cerveau =
A
het brein
B
de les
C
de samenleving
D
de inwoner

Slide 20 - Quizvraag

Foute antwoorden: 95%

 1) de plus en plus = steeds meer
2) de moins en moins = steeds minder
3) le, la, les plus = het meest
4) surtout = vooral, met name
5) plus + bijv. nmw. + que Y = meer + bijvoeglijk nmw. dan Y
6) préférer … à = de voorkeur geven aan ... boven ...





Slide 21 - Tekstslide

Bonne chance!

Slide 22 - Tekstslide