In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
4V Oefentoets
- Woorden uit Kapitel 4
- haben, sein, werden (verleden tijd)
- voor, naar, bij
- o.v.t. zwakke werkwoorden
- voeg- en bijwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Instructie
Je krijgt op de volgende slides wat oefeningen bij alle onderwerpen die in de toets terugkomen. Maak de opdrachten zonder boek, zo krijg je het best een gevoel hoe goed je alles hebt begrepen.
Slide 2 - Tekstslide
Deutsch-Niederländisch
Kies de juiste woorden.
Slide 3 - Tekstslide
Ich glaube, dass sie das Abitur ..... wird.
Für diesen Beruf bin ich nicht .....
Er ist jung und ....... aber ohne Frau
Ich werde mir das Datum ......
einprägen
schlau
geeignet
bestehen
Slide 4 - Sleepvraag
In der Kurve musste sie stark .....
A
aufsetzen
B
bremsen
C
abstürzen
D
prallen
Slide 5 - Quizvraag
Sie verdient ...... fünf Euro die Stunde
A
ehrgeizig
B
einprägend
C
enttäuscht
D
durchschnittlich
Slide 6 - Quizvraag
Beim Weitspringen hat sie ..... abgeschnitten
A
hervorragend
B
gespannt
C
durchschnittlich
D
froh
Slide 7 - Quizvraag
Er möchte .... , ob diese Medikamente helfen.
A
veranstalten
B
prüfen
C
beseitigen
D
herausfinden
Slide 8 - Quizvraag
Niederländisch-Deutsch
Bij de volgende oefening moet je de woorden in haakjes vertalen. Zo maak je de bijzondere tekens:
Slide 9 - Tekstslide
Ich weiß nicht, was geschah: Auf einmal konnte ich nicht mehr (remmen).
Slide 10 - Open vraag
Sie hat ihr (belofte) nicht eingelöst
Slide 11 - Open vraag
Welche Farbe hat die Deutsche (vlag)?
Slide 12 - Open vraag
Er wohnt in einem schlechten (buurt) in Berlin.
Slide 13 - Open vraag
Grammatik
haben, sein, werden (verleden tijd)
Slide 14 - Tekstslide
Da ... du aber Glück gehabt
A
hast
B
hat
C
hattest
D
hattst
Slide 15 - Quizvraag
Bernd ... dieses Jahr leider nicht im Urlaub.
A
ist
B
war
C
was
D
waren
Slide 16 - Quizvraag
Wir ... das nicht!
A
wurden
B
waren
C
werden
D
seiden
Slide 17 - Quizvraag
Dafür ... er sehr oft von seinen Freunden besucht.
A
wurde
B
wurden
C
werde
D
werd
Slide 18 - Quizvraag
Grammatik
voor, naar, bij
Slide 19 - Tekstslide
Das ist ... meine Schwester.
A
für
B
vor
Slide 20 - Quizvraag
Fatima fliegt .... Türkei.
A
nach die
B
in die
C
nach der
D
in der
Slide 21 - Quizvraag
Wir kommen gleich ... euch.
A
bei
B
zu
Slide 22 - Quizvraag
Heute Abend gehen wir ... Stadt.
A
nach die
B
nach der
C
in der
D
in die
Slide 23 - Quizvraag
Grammatik
Onvoltooid verleden tijd zwakke werkwoorden
Slide 24 - Tekstslide
richtig
falsch
Du reistetest.
Du reistest.
Er tanzte.
Wir machten es.
Ich tanzete.
Sie antworte.
Wir machteten es.
Er antwortete.
Slide 25 - Sleepvraag
Grammatik
Voeg- en bijwoorden
Slide 26 - Tekstslide
Ich kaufe kein rotes T-Shirt, ... ein blaues.
A
sondern
B
aber
Slide 27 - Quizvraag
Kannst du mir schon sagen, ... ich dich genau abholen soll?
A
wann
B
wenn
Slide 28 - Quizvraag
Ich habe gesagt, ... du das nicht machen sollst!
A
dass
B
das
Slide 29 - Quizvraag
Ich weiß nicht, ... ich dir wieder vertrauen kann.
A
oder
B
ob
Slide 30 - Quizvraag
Wir halten uns an die Regeln, ... wir sie nicht gut finden.
A
als
B
nachdem
C
obwohl
D
denn
Slide 31 - Quizvraag
Siehst du ... Haus dort? Es gehört mir.
A
dass
B
das
Slide 32 - Quizvraag
Ich höre dich, ... ich sehe dich nicht.
A
sondern
B
aber
Slide 33 - Quizvraag
Geschafft!
Heb je nog vragen? Stuur dan een bericht aan je docent.
Blijf vooral aan het leren van de woorden via Quizlet.