Taalverzorging 2 | herhalingsles

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Taalverzorging 2 | herhalingsles

Donderdag 13 maart

Planning voor dit lesuur

(1). Toets bespreken

(2). Herhaling, de doelen van de afgelopen lessen

(4). Les evalueren

Toets bespreken

Herhaling, de doelen van de afgelopen lessen

In de volgende dia's behandelen we de doelen 1 voor 1

Werkwoord -
''ik kan een werkwoord herkennen''

Noteer 3 werkwoorden.

Noteer de werkwoorden uit de zin.

(1). Ik stuur je wel een e-mail met alle informatie erin.

Noteer de werkwoorden uit de zin.

(2). Volgens het weerbericht kunnen we
morgen naar het strand.

Noteer de werkwoorden uit de zin.

(3). Zaterdag opende de burgemeester
het nieuwe winkelcentrum.

Welk woord is GEEN werkwoord?

(1). gekocht - koopt - kopen - koper

1. koopt
2. kopen
3. koper
4. gekocht

Welk woord is GEEN werkwoord?

(2). mail - mailen - mailt - mailtje

1. mailen
2. mailt
3. mail
4. mailtje

Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden -
''ik kan de lidwoorden en zelfstandig naamwoorden''

Noteer de 3 lidwoorden en 3 zelfstandig naamwoorden.

Noteer de zelfstandig naamwoorden uit de zin.

(1). Daniek uit Rotterdam is heel erg geschrokken.

1. heel erg
2. Daniek en Rotterdam
3. uit
4. geschrokken

Noteer de lidwoorden uit de zin.

(2). Ze had een bestelling gedaan bij een webshop.

1. Ze en had
2. een en een
3. bestelling en gedaan
4. webshop

Noteer de lidwoorden uit de zin.

(3). Toen ze het pakket opende, zat er een extra verrassing in: een grote levende spin!

1. het, een en een
2. verrassing, pakket en spin
3. extra, verrassing en levende
4. ze, er en in

Noteer de zelfstandig naamwoorden uit de zin.

(4). Toen ze het pakket opende, zat er een extra verrassing in: een grote levende spin!

1. het, een en een
2. verrassing, pakket en spin
3. extra, verrassing en levende
4. ze, er en in

Verkleinwoorden -
''ik ken het verschil tussen enkelvoud en meervoud.''

Noteer 3 verkleinwoorden.

Noteer het verkleinwoord van het woord tussen haakjes.

(1). Het meisje mocht een ...... (kroon) dragen op haar verjaardag.

Noteer het verkleinwoord van het woord tussen haakjes.

(2). We moesten allemaal in een ..... (kring) gaan zitten.

Noteer het verkleinwoord van het woord tussen haakjes.

(3). Ik ben op zoek naar een ..... (zeepomp) voor in de badkamer.

Noteer het verkleinwoord van het woord tussen haakjes.

(4). Roy heeft een ..... (armband) gekocht voor zijn moeder.

Sterke en zwakke werkwoorden -
''ik kan sterke en zwakke werkwoorden herkennen.''

Geef mij uitleg van het verschil tussen een sterke en zwakke werkwoord.

Is het werkwoord tussen haakjes een sterk of zwak werkwoord?

(1). Ik (viel) languit op de grond.

1. sterk
2. zwak

Is het werkwoord tussen haakjes een sterk of zwak werkwoord?

(2). Adriana (verlangde) naar een ijsje.

1. sterk
2. zwak

Is het werkwoord tussen haakjes een sterk of zwak werkwoord?

(3). Wij (zochten) een plek om te studeren.

1. sterk
2. zwak

Is het werkwoord tussen haakjes een sterk of zwak werkwoord?

(4). (Zag) jij die man met die hoed?

1. sterk
2. zwak

Is het werkwoord tussen haakjes een sterk of zwak werkwoord?

(5). Benny (praatte) aan een stuk door.

1. sterk
2. zwak

Is het werkwoord tussen haakjes een sterk of zwak werkwoord?

(6). Amina (parkeerde) haar fiets op de stoep.

1. sterk
2. zwak

Persoonsvorm v.t. van zwakke werkwoorden -
''de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de v.t. spellen.''

Wat kun jij mij vertellen over de persoonsvorm v.t. van zwakke werkwoorden?

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud.

(1). ik wandel

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud.

(2). ik vlucht

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud.

(3). ik slik

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud.

(4). ik draai

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud.

(5). ik wed

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud.

(6). ik schop

Persoonsvorm v.t. van sterke werkwoorden -
''de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de v.t. spellen.''

Wat kun jij mij vertellen over de persoonsvorm v.t. van sterke werkwoorden?

Noteer van elk werkwoord de persoonsvorm in de verleden tijd tussen haakjes.

(1). Dex (duiken) in een keer in het water.

Noteer van elk werkwoord de persoonsvorm in de verleden tijd tussen haakjes.

(2). De takken van de boom (breken) door de storm.

Noteer van elk werkwoord de persoonsvorm in de verleden tijd tussen haakjes.

(3). Ik (denken) dat we morgen geen les hadden.

Noteer van elk werkwoord de persoonsvorm in de verleden tijd tussen haakjes.

(4). In de kas (hangen) een oude jas.

Noteer van elk werkwoord de persoonsvorm in de verleden tijd tussen haakjes.

(5). De kinderen (glijden) van de glijbaan.

Noteer van elk werkwoord de persoonsvorm in de verleden tijd tussen haakjes.

(6). Jullie (doen) erg je best.