Voorbereiding leestoets 1 1HV

Lesdoel
Aan het einde van de les heb je een deel van de theorie van Lezen herhaald.

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoel
Aan het einde van de les heb je een deel van de theorie van Lezen herhaald.

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1. Herhaling 'Meer dan lezen'
2. Instructiefilmpje 'deelonderwerpen'
3. Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het doel van de inleiding?

Slide 3 - Open vraag

Wat is het doel van het slot van een tekst?

Slide 4 - Open vraag

Inleiding-middenstuk-slot
Inleiding: Doel: lezer nieuwsgierig maken naar de tekst. Manieren:

  1. Het onderwerp aankondigen
  2. een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
  3. Een of meer vragen stellen
  4. de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

Slide 5 - Tekstslide

Middenstuk:

Verschillende alinea's met per alinea een deelonderwerp

 Verschillende alinea's met daartussen een witregel. Hierboven staat een tussenkopje.
Slot:

Doel: tekst afsluiten

Manieren:
  1. Een korte samenvatting van de tekst
  2. een conclusie van de tekst
  3. een advies

Slide 6 - Tekstslide

Inleiding, middenstuk, slot

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de kernzin van de alinea?

Slide 8 - Open vraag

Waar staat de kernzin meestal?

Slide 9 - Open vraag

De kernzin:
  • Bevat de belangrijkste informatie van een alinea
  • Staat meestal aan het begin óf aan het einde van de alinea
  • De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden 

Slide 10 - Tekstslide

Uitzonderingen:
  1. Een alinea bevat géén kernzin. Alles is belangrijk. Bijvoorbeeld in een schoolboek.
  2. De kernzin is de tweede zin, de eerste zin is dan een inleidende zin.
  3. De kernzin staat in het midden van de alinea
  4. Er zijn twee kernzinnen. De belangrijke informatie is dan verdeeld over meer zinnen.  

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 12 - Open vraag

De hoofdgedachte:
Als je het onderwerp en de hoofdzaken  met elkaar verbindt kun je meestal in één zin de hoofdgedachte van de tekst aangeven. 

De hoofdgedachte = de samenvatting van het onderwerp + de hoofdzaken, geformuleerd in één zin.

Slide 13 - Tekstslide


wat is een deelonderwerp?
wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een onderdeel van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 14 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van een alinea?
Een alinea
A
Een alinea begint op een nieuwe regel
B
Een alinea heeft een titel
C
Een alinea vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst
D
Een alinea laat de regel inspringen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de bedoeling van de inleiding?
De inleiding is bedoeld om
A
de mening van de schrijver duidelijk te maken
B
een aantal deskundigen te introduceren
C
een uitleg te geven over de opbouw van de tekst
D
het onderwerp van de tekst aan te kondigen

Slide 16 - Quizvraag

Waar staat een kernzin en wat betekent de kernzin?
A
Vooraan in de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea
B
Vooraan in de alinea en het is de minder belangrijkste zin van de alinea
C
Achteraan in de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea
D
Middenin de alinea en het is de belangrijkste zin van de alinea

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 18 - Quizvraag


Lees de inleiding
nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
aandacht trekken en onderwerp bekend maken
B
uitleg geven over gamen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn leesstrategieën?
A
dat waar de tekst over gaat
B
de opbouw van een tekst
C
de verschillende soorten teksten die er bestaan
D
de verschillende manieren van lezen

Slide 20 - Quizvraag

Einde leesvaardigheid
Dit waren de belangrijkste begrippen die je moet begrijpen voor de leestoets. Vanaf nu komen er een aantal leuke weetvragen over van alles en nog wat.

Slide 21 - Tekstslide

Nederland is een ...
A
monarchie
B
democratie
C
oligarchie
D
aristocratie

Slide 22 - Quizvraag

Welke taal is er naast het Nederlands ook officieel in Nederland?
A
Fries
B
Zeeuws
C
Duits
D
Papiaments

Slide 23 - Quizvraag

Nederland =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Waarom gaat deze Nederlandse vestiging sluiten?
Nederlandse =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 25 - Quizvraag

In Australië vieren ze Kerst in de zomer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de lerares Nederlands?
De lerares Nederlands geeft altijd les uit het boek.
A
pv
B
ow
C
wg
D
lv

Slide 27 - Quizvraag

Hoe noemen de Engelsen een oliebol?
A
Oily Ball
B
Dutch Doughnut
C
Raisinball
D
Oil Doughnut

Slide 28 - Quizvraag

Wat is eerder uitgevonden?
A
lucifers
B
aansteker

Slide 29 - Quizvraag

Een kakkerlak kan ..... dagen zonder hoofd overleven
A
2
B
5
C
7
D
12

Slide 30 - Quizvraag

Welke kleur had Coca Cola oorspronkelijk?
A
groen
B
rood
C
blauw
D
zwart

Slide 31 - Quizvraag

Een goudvis heeft een geheugen van...
A
een paar seconden
B
een paar minuten
C
een paar dagen
D
een paar maanden

Slide 32 - Quizvraag

Op de wereld zijn meer..
A
kippen dan mensen
B
mensen dan kippen

Slide 33 - Quizvraag

De angst hebben voor regen noem je:
A
ombrofobie
B
clinofobie
C
agorafobie
D
nostofobie

Slide 34 - Quizvraag

De omtrek van de aarde is ongeveer...
A
38.000km
B
40.000km
C
42.000km
D
de aarde is niet rond

Slide 35 - Quizvraag

Op de planeet Jupiter regent het...
A
diamanten
B
zwavel
C
goud
D
niet

Slide 36 - Quizvraag

Melk van een nijlpaard is..
A
wit
B
geel
C
oranje
D
roze

Slide 37 - Quizvraag

Uit welke drie smaken bestaat een raket ijsje van Ola?
A
Aardbei Sinaasappel Ananas
B
Framboos Citroen Banaan
C
Framboos Sinaasappel Ananas
D
Aardbei Sinaasappel Banaan

Slide 38 - Quizvraag

Wat betekent het Zuid-Afrikaans woord "verkleurmannetje" in het Nederlands?
A
Kameleon
B
Lift
C
Kikker
D
Stewardess

Slide 39 - Quizvraag


A
Bach
B
Beethoven
C
Mozart
D
Brahms

Slide 40 - Quizvraag


A
D-akkoord
B
A-akkoord
C
F-akkoord
D
G-akkoord

Slide 41 - Quizvraag