Memo §7.1 Industriële Revolutie H4


Industriële Revolutie
1750-1900




H7 De economische voorsprong van Europa
§7.1 De industriële revolutie 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


Industriële Revolutie
1750-1900




H7 De economische voorsprong van Europa
§7.1 De industriële revolutie 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kan uitleggen wat de Industriële revolutie inhoudt;
- Je kan de factoren noemen die bijdroegen aan de groei en verandering van de Britse economie vanaf 1750;
- Je kan een aantal economische en sociale gevolgen van de industriële revolutie noemen;

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Korte terugblik
Start uitleg §7.1
Herhalingsvragen
Aan de slag! 

Slide 3 - Tekstslide

Wat was het belangrijkste kenmerk van de Verlichting?
A
De nadruk op militaire macht
B
De nadruk op geloof en bijgeloof
C
De nadruk op rede en wetenschap
D
De nadruk op aristocratische waarden

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het Verlicht Absolutisme?
A
Een politiek systeem waarbij de vorst probeert hervormingen door te voeren op basis van Verlichtingsidealen
B
Een economisch systeem waarbij de handel volledig vrij is
C
Een religieus systeem waarbij de kerk alle macht heeft
D
Een politiek systeem waarbij de vorst alle macht heeft zonder enige beperkingen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van een democratische revolutie?
A
De heersende macht blijft ongewijzigd
B
De revolutie wordt geleid door een dictator
C
De economie blijft onaangetast
D
Het volk komt in opstand tegen de heersende macht

Slide 6 - Quizvraag

Rond 1800: Revoluties!
Snel, onverwachte wendingen, dramatische gebeurtenissen en spannende ideeën
Rond 1800: Revolutie!
Geleidelijk en traag, maar wel enorm ingrijpend

Slide 7 - Tekstslide


Industriële Revolutie
1750-1900




  • Door de komst van de machines verandert de manier waarop mensen produceren: van handmatig naar machinaal
  • De verandering noemen we de Industriële Revolutie
  • Begint bij GB









Niet alleen de manier van produceren verandert enorm: ook de komst van stoomtreinen brengt grote veranderingen in het vervoer van mensen en goederen.

Slide 8 - Tekstslide

van kleinschalige handmatige productie in de huisnijverheid...
... naar grootschalige machinale productie in fabrieken

Slide 9 - Tekstslide

Groei Engelse economie
  • Opbrengsten landbouwproductie steeg spectaculair door nieuwe kennis en landbouwwerktuigen 
  • Bevolkingsgroei door ziektebestrijding, grote vraag naar textiel en voedsel
  • Britse koloniale overheersing: grondstoffen e.d. importeren uit kolonies, bijv. katoen uit India. 
  • Huisnijverheid kon de grote vraag naar textiel niet aan 
  • Ondernemers & uitvinders: investeren in uitvindingen zoals 'the spinning Jenny' door o.a. de wetenschappelijke kennis




Slide 10 - Tekstslide

Van waterkracht naar stoomkracht
  • Om het Waterframe (waterrad) te laten draaien heb je stromend water nodig, anders draait het rad tenslotte niet. Vooral in de zomer is er niet altijd voldoende stromend water beschikbaar. 
  • Zodoende werkten uitvinders aan een andere oplossing. Deze oplossing  was stoomkracht.  Door de verbetering die James Watt in 1776 aan de stoommachine toevoegde kon stoomkracht voortaan worden ingezet bij het weven. En bij vervoer.  Machines konden nu zelf bewegen, zolang er maar stoom was...
Je kan drie uitvindingen noemen die van belang zijn voor de Industriële Revolutie en uitleggen hoe deze uitvindingen werken.

Slide 11 - Tekstslide

Gevolgen van Industriële revolutie
Het boeren leven is niet meer rendabel

Mensen trekken massaal naar de stad waar werk te vinden is (Urbanisatie)

Ontstaan arbeidersklasse

Slide 12 - Tekstslide

Arbeidersklasse
  • Grootste klasse, onderaan de samenleving.
  • Geen bezit.
  • Konden alleen iets verdienen door te werken.

Slide 13 - Tekstslide

Let op: De weekinkomsten van een mannelijke arbeider
was ongeveer 900 cent (9 gulden)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

De klassenmaatschappij
In de 19e-eeuwse klassenmaatschappij waren er 3 klassen:
  1. ondernemersklasse, 
  2. de middenklasse,
  3. de arbeidersklasse.

Slide 18 - Tekstslide

Lees pagina 154 - 155 
Maak vraag 4 t/m 7

Slide 19 - Tekstslide

Werkomstandigheden
  • Saai (door arbeidsdeling/lopende band)

  • Lange werkdagen (14 uur per dag)
  • Gevaarlijk

  • Geen enkel recht

  • Lage lonen (bij fouten: loon inhouden)

Slide 20 - Tekstslide

Woonomstandigheden
  • Slechte woningen (snel gebouwd dus: haastige spoed...)

  • Panden die niet als woning zijn bedoeld (zoals kelderwoningen)

  • Dichtbij fabrieken

  • Slechte hygiëne, riolering en watervoorzieining

Slide 21 - Tekstslide

Kinderarbeid
  • Goedkope arbeidskrachten

  • Ze zijn nog jong: je hebt er nog lang wat aan

  • Ze zijn goedkoper

  • Hun kleine handen kunnen beter op plekken tussen machines

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

De overheid deed niets aan de problemen van arbeiders. Zij vond dat ondernemers alle ruimte moesten krijgen om zoveel mogelijk winst te maken. Hierdoor zou de economie groeien -> economisch liberalisme.

Slide 24 - Tekstslide

MERCANTILISME

- staatsbemoeienis in de economie

- Belasting en invoertarieven 
ECONOMISCH LIBERALISME 

- zo weinig mogelijk staatsbemoeienis

- Vrijhandel en concurrentie

Slide 25 - Tekstslide

Economisch Liberalisme
Adam Smith

Overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie.

Kleine overheid, veel vrijheid voor ondernemers.

Geen wetten die de arbeiders beschermden.

Vrije concurrentie --> betere producten en lagere prijzen

De economie als een natuurwet: de economie regelt zichzelf.

Slide 26 - Tekstslide

HANDELSKAPITALISME

- winst werd gemaakt door handel te drijven.






MODERN KAPITALISME

- winst werd gemaakt door het produceren van goederen in fabrieken. 

Kapitalisme werd dus modern door industrialisering. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide