Groep 5-6 | spelling | woorden met ig, lijk, ing, heid en tijd.

Spelling
Doel: ik leer woorden die eindigen op -ig en -lijk. 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSpelling+2BasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
Doel: ik leer woorden die eindigen op -ig en -lijk. 

Slide 1 - Tekstslide

Bespreek het doel van deze les. Wat gaan de leerlingen deze les oefenen/leren?
Welke woorden met -ig en -lijk ken jij al?

Slide 2 - Woordweb

Activeer de voorkennis en laat de leerlingen nadenken over woorden op -ig en -lijk.
Woorden op -ig of -lijk.

Je hoort -ug maar je schrijft -ig zoals jarig.
Je hoort -uk maar je schrijft -lijk zoals vrolijk.

Slide 3 - Tekstslide

Leg uit.

Woorden op -ig of -lijk.
Je hoort -ug maar je schrijft -ig zoals jarig.
Je hoort -uk maar je schrijft -lijk zoals vrolijk.

Je zegt aandagtug
Maar je schrijft?

Slide 4 - Open vraag

Antwoord: aandachtig.

Je zegt: regtvaardug
Maar je schrijft?

Slide 5 - Open vraag

Antwoord: rechtvaardig.

Je zegt vrijwillug
Maar je schrijft?

Slide 6 - Open vraag

Antwoord: vrijwillig.

Je zegt gebruikeluk
Maar je schrijft?

Slide 7 - Open vraag

Antwoord: gebruikelijk.

Je zegt: herhaaldeluk
Maar je schrijft?

Slide 8 - Open vraag

Antwoord: herhaaldelijk.

Je zegt noordeluk
Maar je schrijft?

Slide 9 - Open vraag

Antwoord: noordelijk.

Vul aan (schrijf het hele woord op):
vorste...

Slide 10 - Open vraag

Antwoord: vorstelijk.
...
Vul aan (schrijf het hele woord op):
gevaar...

Slide 11 - Open vraag

Antwoord: gevaarlijk.

Vul aan (schrijf het hele woord op):
spoed...

Slide 12 - Open vraag

Antwoord: spoedig.

Vul aan (schrijf het hele woord op):
moge...

Slide 13 - Open vraag

Antwoord: mogelijk.
vul aan:

Vul aan (schrijf het hele woord op):
akel...

Slide 14 - Open vraag

Antwoord: akelig.