In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H3
Slide 1 - Tekstslide
Instructie
Lees de vragen goed en geef antwoord.
Rond bij de berekeningen je antwoord af op 2 decimalen en noteer ook de juiste eenheid achter de getallen.
Gebruik het periodiek systeem uit je boek.
Succes!
Slide 2 - Tekstslide
De kern van een atoom bestaat uit......
A
protonen
B
neutronen
C
protonen en elektronen
D
protonen en neutronen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de lading van een neutron in een atoom?
A
Positief geladen
B
Negatief geladen
C
Neutraal geladen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het atoomnummer van arseen?
A
18
B
39,948
C
33
D
74,922
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de atoommassa van boor?
A
9,0122 u
B
10,81 u
C
97,904 u
D
137,33 u
Slide 6 - Quizvraag
Titaan met een massagetal van 48 heeft:
A
22 neutronen
48 protonen
48 elektronen
B
26 neutronen
22 protonen
22 elektronen
C
22 neutronen
22 protonen
26 elektronen
D
22 neutronen
26 protonen
26 elektronen
Slide 7 - Quizvraag
Goud met een massagetal van 197 heeft:
A
79 protonen
79 elektronen
197 neutronen
B
79 protonen
118 elektronen
197 neutronen
C
79 protonen
79 elektronen
118 neutronen
D
197 protonen
197 elektronen
79 neutronen
Slide 8 - Quizvraag
Krypton met een massagetal van 84 heeft:
A
36 neutronen
84 protonen
84 elektronen
B
48 neutronen
36 protonen
48 elektronen
C
84 neutronen
36 protonen
36 elektronen
D
48 neutronen
36 protonen
36 elektronen
Slide 9 - Quizvraag
Element X heeft atoomnummer 11 en atoommassa 24. Hoeveel protonen zijn er?
A
11
B
13
C
24
D
35
Slide 10 - Quizvraag
Element Y heeft atoomnummer 23 en atoommassa 56. Hoeveel neutronen zijn er?
A
23
B
33
C
56
D
79
Slide 11 - Quizvraag
Stel, een elektron van een atoom gaat weg. Wat gebeurt er?
A
Het atoom valt uit elkaar
B
Het wordt een isotoop
C
Het atoom wordt positief
D
Het atoom wordt negatief
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een isotoop?
A
zelfde element,
andere massa
B
ander element,
zelfde massa
C
zelfde element,
ander atoomnummer
D
ander element,
zelfde atoomnummer
Slide 13 - Quizvraag
Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen
Slide 14 - Quizvraag
Van jodium is een isotoop bekend dat 127 deeltjes in de kern heeft. Dit isotoop bevat 53 protonen en 74 neutronen.
Hoeveel elektronen bevat dit isotoop van jodium?
A
21
B
53
C
74
D
127
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de atoommassa van 4He?
A
2
B
3
C
4
D
6
Slide 16 - Quizvraag
Welke kern(en) is/zijn isotopen van het eerste element?
A
Geen
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quizvraag
Men wilt in de toekomst energie opwekken d.m.v. kernfusie. Voor kernfusie worden sterk verhitte atoomkernen bij elkaar gebracht. Dit kan bijvoorbeeld met deuterium (waterstofatoom met massagetal 2) en tritiumatomen (waterstofatoom met massagetal 3).
Wat is het totale massagetal van het atoom dat ontstaat na kernfusie van bovenstaande atomen?
A
2
B
3
C
5
D
6
Slide 18 - Quizvraag
Men wilt in de toekomst energie opwekken d.m.v. kernfusie. Voor kernfusie worden sterk verhitte atoomkernen bij elkaar gebracht. Dit kan bijvoorbeeld met deuterium (waterstofatoom met massagetal 2) en tritiumatomen (waterstofatoom met massagetal 3).
Welk element ontstaat na kernfusie van bovenstaande atomen?
A
Waterstof
B
Helium
C
Boor
D
Koolstof
Slide 19 - Quizvraag
In welke groep staat het element mangaan?
A
3
B
4
C
7
D
8
Slide 20 - Quizvraag
In welke periode staat het element mangaan?
A
3
B
4
C
7
D
8
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de naam van de groep stoffen waartoe calcium behoort?
A
Alkalimetalen
B
Onedele metalen
C
Aardalkalimetalen
D
Overgangsmetalen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de naam van de groep stoffen waartoe Argon behoort?
A
Alkalimetalen
B
Edelgassen
C
Aardalkalimetalen
D
Halogenen
Slide 23 - Quizvraag
Hoe heet een mengsel tussen twee metalen
A
moleculaire stof
B
zout
C
atomaire stof
D
legering
Slide 24 - Quizvraag
Wat is géén algemene eigenschap van een metaal?
A
Geleidt stroom en warmte
B
Roesten / Oxideren
C
Glanst
D
Vervormbaar
Slide 25 - Quizvraag
Reageren niet met omgevingsstoffen
Reageren moeizaam met omgevingsstoffen
Reageert heftig met omgevingsstoffen
Reageren goed met omgevingsstoffen
Zeer onedele metalen
Edele metalen
Halfedele metalen
Onedele metalen
Slide 26 - Sleepvraag
Edele metalen
Onedele metalen
Goud
Pt
Ag
Natrium
Kalium
Fe
Mg
Slide 27 - Sleepvraag
Wat is het microniveau?
A
Het niveau waarop wij kunnen waarnemen
B
Het niveau dat we niet kunnen waarnemen
C
Het niveau van moleculen en atomen
Slide 28 - Quizvraag
Macro- of microniveau?
De kleur van een tafel.
A
Macroniveau
B
Microniveau
Slide 29 - Quizvraag
Macro- of microniveau?
De vorm van een molecuul.
A
Macroniveau
B
Microniveau
Slide 30 - Quizvraag
Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vloeistof.
A
De moleculen hebben geen vaste plaats, maar bewegen vrij langs elkaar heen. Tussen de vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
B
De moleculen hebben geen vaste plaats, bewegen vrij langs elkaar heen maar trillen nog niet. Tussen de moleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
C
De moleculen hebben een vaste plaats, maar bewegen vrij langs elkaar heen. Tussen de vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
D
De moleculen hebben een vaste plaats, bewegen vrij langs elkaar heen maar trillen nog niet. Tussen de moleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
Slide 31 - Quizvraag
Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vaste stof.
A
de moleculen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, maar kunnen zich niet bewegen en staan volledig stil
B
de moleculen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, kunnen zich niet verplaatsen maar trillen wel op hun plek
C
de stoffen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, maar kunnen zich niet bewegen en staan volledig stil
D
de stoffen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, kunnen zich niet verplaatsen maar trillen wel op hun plek
Slide 32 - Quizvraag
Wat gebeurt er op microniveau bij smelten van een stof?
A
De stof wordt vloeibaar
B
De moleculen worden vloeibaar
C
De moleculen verlaten hun vaste plek
D
De stof verliest zijn vaste plek
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de molecuulformule van de stof hiernaast?
A
C₈H₁₀O₂
B
C₆H₁₀O₂
C
C₆H₁₂O
D
C₈H₁₀N₂
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de molecuulformule van de stof hiernaast?
A
C8H8
B
C6H8
C
C6H6
D
C8H6
Slide 35 - Quizvraag
Bereken de molecuulmassa van water:
Slide 36 - Open vraag
Bereken is de molecuulmassa van:
KNO3
Slide 37 - Open vraag
Bereken de molecuulmassa van ethaan:
C2H6
Slide 38 - Open vraag
Bereken het massapercentage zuurstof in azijnzuur:
CH3COOH
Slide 39 - Open vraag
De belangrijkste stikstofverbinding in urine is ureum: De molecuulmassa van ureum is 60,056 u. Bereken het massapercentage stikstof in ureum.
Slide 40 - Open vraag
Wat is het massapercentage zuurstof in glucose?
Slide 41 - Open vraag
Klaar!
Lever deze les in.
Ga verder met de opdrachten die op het bord staan.