MA week 6 les 1

Opdracht bespreken
  • Opdracht 7.6 en 7.14
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Management AccountingHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Opdracht bespreken
  • Opdracht 7.6 en 7.14

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 8
Beslissingondersteunende calculaties

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8.1 Lange- en kortetermijnbeslissingen
Langetermijnbeslissingen beïnvloeden in het algemeen de capaciteit van de organisatie en daarmee ook de hoogte van de vaste kosten. 
  • Bij deze beslissingen gaan we uit van de integrale kosten (AC), omdat zowel de variabele als de vaste kosten een rol spelen. 

Kortetermijnbeslissingen hebben geen invloed op de capaciteit van de organisatie en zullen de vaste kosten niet beïnvloeden. 
  • De omvang van de bedrijfsgebouwen, het personeelsbestand en de wijze waarop de onderneming gefinancierd is, zijn op korte termijn meestal niet te wijzigen. 
  • Beslissingen baseren we op de variabele kosten. 


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8.2 Investeringsselectie
Investeren = het aanschaffen van vaste of vlottende activa. 
  • Het uitbreiden van de voorraden of een toename van de debiteuren zijn ook investeringen. 

Investeringsbeslissing = een voorbeeld van een langetermijnbeslissing. 
  1. Vervangingsinvestering = bijv. de vervanging van een oude machine door de aanschaf van een nieuwe machine met dezelfde productiecapaciteit. 
  2. Uitbreidingsinvestering = de productiecapaciteit neemt toe. 

Slide 4 - Tekstslide

Wil een onderneming financieel-economisch zelfstandig zijn, dan geldt dat de geldontvangsten uit een investering de daaraan verbonden gelduitgaven moeten overtreffen. 

2. De vervanging van een oude machine door een nieuwe machine met een grotere capaciteit is (als zij de oude machine vervangt) een vervangingsinvestering en voor de rest een uitbreidingsinvestering. 
8.2 Investeringsselectie
  • Investeringsproject = het totaal van investeringen in vaste en vlottende activa dat nodig is om een bepaalde investeringsbeslissing uit te voeren. 

  • Om een investeringsproject te beoordelen, wordt vooraf een schatting gemaakt van de verwachte gelduitgaven en de verwachte geldontvangsten die uit het project voortvloeien. Dit is wel erg lastig in te schatten. 

Slide 5 - Tekstslide

Omdat investeringsprojecten te maken hebben met de toekomst, spelen onzekerheden een grote rol. 
8.3 Beoordeling investeringsproject
Nettogeldontvangst = geldontvangst - gelduitgaven 
NOTE: Investeringsbedrag moet niet bij de gelduitgaven worden meegerekend. 


  • Nettogeldontvangst wordt ook wel kasoverschot of cashflow genoemd. 


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld 8.1: 
De nettogeldontvangsten in jaar 1 tot en met 3 zijn 145.000 - 73.750 = 71.250. In jaar 4 komt de machine van 50.000 er nog bij op als geldontvangst. Dus dan is de nettogeldontvangst 121.250. In totaal is de nettogeldontvangst van alle 4 de jaren 335.000. 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
Vier methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen: 
  1. De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) 
  2. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) 
  3. De economische terugverdienperiode (ETP) 
  4. De nettocontantewaardemethode (NCW-methode) 

Een belangrijk verschil tussen de methodes is het begrip tijdsvoorkeur. 
  • Aan een bedrag dat bijv. over één jaar wordt ontvangen, wordt een hogere waarde toegekend dan aan hetzelfde bedrag dat over bijv. vier jaar wordt ontvangen (heeft te maken met de te ontvangen intrest). 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
1. De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) 
  • Nadruk ligt op het snel terugverdienen van het geïnvesteerde bedrag. 
  • De tijd die nodig is om door middel van de geldontvangsten het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen, is de terugverdienperiode. 





Slide 8 - Tekstslide

De leiding van de onderneming moet bepalen hoelang de terugverdientijd maximaal mag zijn. Voor projecten met een hoog risico zal een kortere terugverdienperiode vastgesteld worden dan voor projecten met een laag risico. 

Slide 9 - Link

Deze slide heeft geen instructies

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
1. De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) 

Zie opgave 8.2a




Slide 10 - Tekstslide

De leiding van de onderneming moet bepalen hoelang de terugverdientijd maximaal mag zijn. Voor projecten met een hoog risico zal een kortere terugverdienperiode vastgesteld worden dan voor projecten met een laag risico. 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
2. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) 
GBR = Gemiddelde EBIT na belasting / Gemiddeld geïnvesteerd vermogen 
  • Als de GBR hoger is dan de gemiddelde kosten van het totale vermogen, is het project aanvaardbaar (want hogere rentabiliteit dan vermogenskostenvoet). 





Slide 11 - Tekstslide

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (170.000 + 50.000) / 2 = 110.000 

Gemiddelde EDIT = alle primaire gelduitgaven (incl. investeringsbedrag) en alle primaire geldontvangsten na belasting bij elkaar optellen. 

Gemiddelde EDIT =( -170.000 + 71.250 + 71.250 + 71.250 + 121.250) / 4 = 41.250 

GBR = 41.250 / 110.000 * 100% = 37,5% 

Slide 12 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Link

Deze slide heeft geen instructies

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
2. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) 

Zie opgave 8.2b





Slide 14 - Tekstslide

Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (170.000 + 50.000) / 2 = 110.000 

Gemiddelde EDIT = alle primaire gelduitgaven (incl. investeringsbedrag) en alle primaire geldontvangsten na belasting bij elkaar optellen. 

Gemiddelde EDIT =( -170.000 + 71.250 + 71.250 + 71.250 + 121.250) / 4 = 41.250 

GBR = 41.250 / 110.000 * 100% = 37,5% 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

Contante waarde = Eindwaarde / (1 + Interestperunage)^n 
n = aantal perioden 
Interestperunage = interestpercentage / 100 




Slide 15 - Tekstslide

Bij 8% rente is de 1.000 euro over drie jaar 1.259,71 euro waard. 

Contante waarde in het voorbeeld = 1.259,71 / (1 + 0,08)^3 = 1.000 euro 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

De vermogenskostenvoet = de vergoeding (%) die de onderneming minimaal wil ontvangen over het vermogen dat in het project is gestopt. 
  • Tijdvoorkeurvoet: 8% 
  • Vergoeding voor risico: 4% 

Vermogenskostenvoet = 8 + 4 = 12% 
  • De toekomstige nettogeldontvangsten worden dan contant gemaakt tegen deze 12% (is nadelig t.o.v. 8%). 


Slide 16 - Tekstslide

De vermogenskostenvoet bestaat uit de tijdvoorkeurvoet en de vergoeding voor het risico. De tijdvoorkeurvoet was in dit geval 8%. Stel dat de vergoeding van het risico 4% is, dan i de vermogenskostenvoet 12%. 

Slide 17 - Link

Deze slide heeft geen instructies

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
3. De economische terugverdienperiode (ETP) 

Zie opgave 8.2c






Slide 18 - Tekstslide

NCW jaar 1 = 71.250 / 1,14^1 = 62.500 
NCW jaar 2 = 71.250 / 1,14^2 = 54.824,56
NCW jaar 3 = 71.250 / 1,14^3 = 48.091,72 
NCW jaar 4 = 121.250 / 1,14^4 = 71.789,73 

Nu tellen we de jaren bij elkaar op om te kijken wanneer het investeringsbedrag van 170.000 euro is terugverdiend. 

Na 4 jaar is het terugverdiend (namelijk 237.206,02). Na 3 jaar nog net niet (namelijk 165.416,28). 
8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
4. De nettocontantewaardemethode (NCW-methode) 
Hierbij worden alle toekomstige nettogeldontvangsten contant gemaakt. 
  • Alle nettogeldontvangsten moeten naar het moment worden gebracht waarop de investeringsbeslissing moet worden genomen. 

Een positieve netto contante waarde betekent dat de contante waarde van de nettogeldontvangsten meer bedraagt dan het investeringsbedrag. De waarde van de organisatie neemt dan toe, en het investeringsvoorstel wordt dus aanvaard. 

Slide 19 - Tekstslide

De NCW van alle vier de jaren hebben we net al uitgerekend. Als we dit bij elkaar optellen, is dit 237.206,02 euro. De investering is 170.000 euro. 

De NCW = 237.206,02 - 170.000 = 67.206,02 euro. 

Slide 20 - Link

Deze slide heeft geen instructies

8.4 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
4. De nettocontantewaardemethode (NCW-methode) 

Zie opgave 8.2d

Slide 21 - Tekstslide

De NCW van alle vier de jaren hebben we net al uitgerekend. Als we dit bij elkaar optellen, is dit 237.206,02 euro. De investering is 170.000 euro. 

De NCW = 237.206,02 - 170.000 = 67.206,02 euro. 
8.6 Vergelijking van de selectiemethoden
De NCW-methode heeft de voorkeur op de andere drie methoden: 
  • Berekent de waardestijging van de onderneming ten gevolge van de investering. 
  • Houdt rekening met de tijdvoorkeur en het risico van het project. 


Slide 22 - Tekstslide

De NCW-methode heeft ook nadelen, maar alsnog is dit de beste methode. 
8.8 Zelf produceren of werk uitbesteden?
Een onderneming kan haar werkzaamheden uitbesteden, bijvoorbeeld wanneer: 
  • de onderneming zelf te weinig technische kennis heeft. 
  • het goedkoper is om geen machines etc. aan te schaffen om het product te maken (vaste kosten gaan over in variabele kosten). 


Slide 23 - Tekstslide

Een onderneming kan een door een derde het product laten maken, maar kan ook de technische kennis in huis halen, of de werknemers opleiden zodat ze deze technische kennis vergaren. 
Opdrachten
Maak de volgende opdrachten: 
  • 8.1
  • 8.2
  • 8.4
  • 8.5
  • 8.10
  • 8.11

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies