In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
3 vwo
Studyflow LT3.2
Hij zat op haar schoot en rustte uit.
Hij zat op haar, schoot en rustte uit.
Slide 1 - Tekstslide
Studyflow LT3.1
Hoofdletters
Vragen over het huiswerk?
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Komma
1. Voor of na een aanspreking
Mevrouw, zou ik uw kaartje even mogen zien?
2. Tussen delen van een opsomming, maar niet voor het laatste deel.
Ik twijfel tussen de volgende studies: sociale geografie, psychologie en kunstgeschiedenis.
Slide 4 - Tekstslide
Komma
3. Je zet ook een komma voor of na een tussenwerpsel. Tussenwerpsels zijn woorden of woordgroepen die losstaan van de rest van de zin. Ze hebben geen grammaticale, maar wel een communicatieve functie. Ze drukken vaak een emotie uit.
Ach, ik kan me wel vinden in jouw argumenten, maar ik ben toch een andere mening toegedaan.
Tussen twee persoonsvormen
Slide 5 - Tekstslide
Komma 4. Tussen twee persoonsvormen
Als je op tijd arriveert, kun je direct je koffers ophalen bij de receptie.
5. Tussen een hoofd- en een bijzin als je niet het woordje 'dat' gebruikt.
Koning Willem Alexander en koningin Máxima werden overladen met kritiek, nadat zij op staatsbezoek in Moskou waren geweest.
Slide 6 - Tekstslide
Komma
6. Voor en achter een bijstelling. Dit deel van de zin kan je eigenlijk helemaal weglaten.
Spanje, officieel het Koninkrijk Spanje, is een land op het Iberisch Schiereiland in het zuidwesten van Europa.
Slide 7 - Tekstslide
Jongens wat vinden jullie ervan?
A
onjuist
B
juist
Slide 8 - Quizvraag
Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist
Slide 9 - Quizvraag
Jan en Piet doen een flinke warming up, voordat zij de halve marathon gaan lopen.
A
onjuist
B
juist
Slide 10 - Quizvraag
Zet in de volgende zin komma's waar dat nodig is. Ik heb een pen een potlood en een gum gekocht omdat ik mijn etui kwijt ben.
Slide 11 - Open vraag
Zet in de volgende zin hoofdletters, punten en komma's waar dat nodig is. janne heeft het boek het achterhuis in drie dagen uitgelezen
Slide 12 - Open vraag
Zet in de volgende zin hoofdletters, punten en komma's waar dat nodig is. bij de lessen van de vries docent engels kun je een speld horen vallen
Slide 13 - Open vraag
Aan de slag
Maken: Studyflow Leestekens LT3.1 + LT3.2
Klaar?
Maken: Studyflow Leestekens LT3.3 of lezen in je leesboek
Dinsdag 12 april fictiespeeddates over boek 2
Slide 14 - Tekstslide
3 vwo
Studyflow LT3.3
PRESENTATIE AFMAKEN
Slide 15 - Tekstslide
Dubbele punt 1. Voor een citaat
Boudewijn Büch schrijft in 'De kleine blonde dood': "De kleine blonde dood, dat is een mooie boektitel."
2. Als je een gedachte aangeeft
De oude man mijmerde: vroeger was alles beter.
3. Voor een verklarende opmerking
Je kunt kiezen uit twee richtingen: internationale literatuur en filmanalyse.
Slide 16 - Tekstslide
Dubbele punt
4. Voor een opsomming
De volgende onderdelen staan het tweede semester centraal: maatschappelijke vorming, sociale veranderingen en de multiculturele samenleving.
5. De directe rede geeft letterlijk weer wat iemand gezegd heeft. In de directe rede staat de dubbele punt voor de uitspraak. De uitspraak zelf begint met een hoofdletter.
De winkelmedewerker snauwde: "We verkopen dat boek al jaren niet meer."
De winkelmedewerker snauwde: "We verkopen dat boek al jaren niet meer."
Slide 17 - Tekstslide
Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist
Slide 18 - Quizvraag
Ik kan niet komen: mijn auto is kapot.
A
onjuist
B
juist
Slide 19 - Quizvraag
Aanhalingstekens
1. Voor en achter een citaat. 2. Als het woord zelf wordt bedoeld en niet de betekenis. (Met hoeveel l'en schrijf je 'onmiddellijk'?) 3. Als je het woord of de woordgroep spottend gebruikt.
Slide 20 - Tekstslide
Leestekens bij citaten Als je eerst aangeeft wie het zegt en daarna pas het citaat, gebruik je de leestekens op de volgende manier:
1. Dubbele punt nadat je aan hebt gegeven wie het zegt 2. Aanhalingsteken openen 3. Citaat met afsluitend leesteken 4. Aanhalingsteken sluiten
Hij zegt: 'Je bent altijd net op tijd op school.' Hij roept: 'Je bent altijd net op tijd op school!'
Slide 21 - Tekstslide
Leestekens bij citaten Als je eerst het citaat geeft en daarna aangeeft wie het zegt, gebruik je de leestekens op de volgende manier:
1. Aanhalingsteken openen 2. Citaat met afsluitend leesteken. Let op: de punt van het citaat verandert in een komma. 3. Aanhalingsteken sluiten 4. Aangeven wie het gezegd heeft.
'Je bent altijd net op tijd op school,' zegt hij. 'Je bent altijd net op tijd op school!' roept hij.
Slide 22 - Tekstslide
Leestekens bij citaten Als je het citaat in twee delen splitst, gebruik je de volgende spellingregels:
1. Aanhalingsteken openen 2. Citaat deel 1 3. Aanhalingsteken sluiten 4. Komma
5. Aangeven wie het gezegd heeft 6. Komma 7. Aanhalingsteken openen 8. Citaat deel 2 met afsluitend leesteken 9 Aanhalingsteken sluiten
'Je bent', zegt hij, 'altijd net op tijd op school.' 'Je bent', roept hij, 'altijd net op tijd op school!'
Slide 23 - Tekstslide
De voorzitter zei "Ieder clublid moet dit jaar meer contributie betalen."
A
onjuist
B
juist
Slide 24 - Quizvraag
'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Ik wil niet in Amsterdam studeren __ het is daar veel te druk.
A
komma
B
punt
C
dubbele punt
D
geen leesteken
Slide 26 - Quizvraag
Ik heb de volgende schoolspullen gekocht: een pen, een etui, een potlood __ en een gum.