wo 22 in 5 h online

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Elle a pas mal de problèmes

1. Zij heeft best veel problemen
2. Haar problemen zijn pijnlijk
3. Ze heeft nauwelijks problemen
4. Haar problemen zijn klein

le nombre augmente

1. het aantal neemt af
2. het aantal is stabiel
3. het aantal neemt toe
4. het aantal wisselt

Je me suis trompé

1. ik heb me gerealiseerd
2. ik heb me voorbereid
3. ik heb me geërgerd
4. ik heb me vergist

Hij zou zijn

hij is geweest

hij was

we zullen zijn

je moet

het betreft

hij beweert

il serait

il a éte

il était

on sera

il faut

il s'agit

il affirme

grâce à toi!

1. Dankzij jou!
2. Na jou!
3. Alle eer voor jou!
4. Het is jouw beurt!

Il aurait 86 ans

1. Hij werd 86
2. Hij wordt 86
3. Hij zou 86 geworden zijn
4. Hij is 86 geworden

numérique
réseaux sociaux
écran

Gaulois

roi

guide

écolo

ado

internaute

sans abri

wat is het positieve woord?

1. ridicule
2. sceptique
3. admirateur
4. hypocrite

Il fait beau (...?...) elle est dans sa chambre

1. car
2. à cause de
3. naturellement
4. pourtant

Elle fait des économies

1. Ze spaart
2. Ze studeert economie
3. ze heeft economie (les)
4. Ze geeft economie (les)

1. Il a seulement dix euros
2. Il n' a que dix euros

1. beide zinnen zijn fout
2. alleen 1 is goed
3. alleen 2 is goed
4. beide zinnen zijn juist

C'est un cadeau pour Marc et Luc?
Oui c'est un cadeau pour...

1. eux
2. ils
3. leurs
4. les

*le contraire de MIEUX

1. malade
2. pire
3. plus mal
4. A en C zijn goed

Classroom:

Wat moet ik leren voor de brief? (ET 2)

Kan ik nog een brief oefenen? 

En hoe kan ik hem nakijken?

Heeft u tips voor luistervaardigheid? (ET3)

Hoe gaat het met de mondelingen? (ET4)

Joyeuses fêtes!

&

Bonne année