Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
tegenwoordige tijd Je/JIj
Persoonsvorm TT
De persoonsvorm (pv) vind je door de
vraagzin
te maken.
De persoonsvorm staat vooraan.
Ik kijk graag naar Max Verstappen.
Kijk ik graag naar Max Verstappen?
Dus: kijk is de persoonsvorm.
1 / 32
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Basisschool
Groep 8
In deze les zitten
32 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Persoonsvorm TT
De persoonsvorm (pv) vind je door de
vraagzin
te maken.
De persoonsvorm staat vooraan.
Ik kijk graag naar Max Verstappen.
Kijk ik graag naar Max Verstappen?
Dus: kijk is de persoonsvorm.
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Aan het einde van de les kan je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste wijze spellen.
Slide 2 - Tekstslide
Een meester maakte deze verjaardagsmuts
Welke fout staat er op de muts?
Slide 3 - Tekstslide
Persoonsvorm TT
De persoonsvorm (pv) vind je door de
tijdproef
te doen.
Zet de zin in een andere tijd, het woord dat verandert is de pv
Ik heb niet zo veel zin om te zwemmen. (TT)
Ik
had
niet zo veel zin om te zwemmen. (VT)
Dus: heb is de persoonsvorm.
Slide 4 - Tekstslide
Persoonsvorm TT
De persoonsvorm TT spel je door een -t achter de stam te plakken
Bij worden is dat dus 'wordt', bij wandelen 'wandelt'
Let wel op de uitzonderingen!
Bij 'ik' in de zin, schrijf je alleen de stam
Bij 'jij' achter het werkwoord schrijf je alleen de stam (vraagzin)
Bij 'je' waar je jij van kan maken achter het werkwoord schrijf je alleen de stam
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeelden
Ik word daar zo moe van.
Jij wordt daar zo moe van.
Word jij daar zo moe van?
Word je daar zo moe van?
Wordt je zus daar zo moe van?
Slide 6 - Tekstslide
Laten we het samen doen
Ik (vinden) dat jij je niet zo moet aanstellen.
(Worden) hij daar altijd zo vrolijk van?
(Bieden) je hem even wat te drinken aan?
(Bieden) je zus hem wat te drinken aan?
Slide 7 - Tekstslide
We gaan oefenen
Met een korte quiz testen we of je het lesdoel behaald hebt!
Slide 8 - Tekstslide
Ik (worden) hier niet goed van!
A
Wort
B
Word
C
Wordt
D
Worden
Slide 9 - Quizvraag
Post NL (verzorgen) de bezorging van het pakketje wel.
A
Verzorgt
B
Verzorgd
C
Verzorgdt
D
Verzorgen
Slide 10 - Quizvraag
(Vinden) u ook dat Yuri mee had gemoeten?
A
Vint
B
Vind
C
Vindt
D
Vinden
Slide 11 - Quizvraag
Het (gebeuren) te vaak dat ik mijn huiswerk vergeet.
A
Gebeurt
B
Gebeurd
C
Gebeurdt
D
Gebeuren
Slide 12 - Quizvraag
Hij (giechelen) al de hele les.
A
Giechelt
B
Giecheld
C
Giecheldt
D
Giechelen
Slide 13 - Quizvraag
(Rijden) Max Verstappen snel over het circuit?
A
Rijt
B
Rij
C
Rijdt
D
Rijd
Slide 14 - Quizvraag
(Kneden) je vader het pizzadeeg?
A
Knedt
B
Kneedt
C
Kneed
D
Kned
Slide 15 - Quizvraag
(Kneden) jij het brooddeeg?
A
Kneedt
B
Kneed
C
Kneet
D
Kneeddt
Slide 16 - Quizvraag
Jij (snijden) het vlees in kleine stukjes.
A
snijdt
B
snij
C
snijd
D
snijt
Slide 17 - Quizvraag
Ik rijden niet graag in de regen
A
rij
B
rijdt
C
rijd
D
rijt
Slide 18 - Quizvraag
Laten we het samen doen
Ik (vinden) dat jij je niet zo moet aanstellen.
(Worden) hij daar altijd zo vrolijk van?
(Bieden) je hem even wat te drinken aan?
(Bieden) je zus hem wat te drinken aan?
Slide 19 - Tekstslide
Je moeder (worden) verrast met een etentje.
A
wordt
B
worden
C
word
D
wort
Slide 20 - Quizvraag
De fans (juichen) voor de overwinning
A
juich
B
juichen
C
juicht
D
juichd
Slide 21 - Quizvraag
De auto (stranden) langs de snelweg
A
strand
B
stranden
C
strandt
D
strant
Slide 22 - Quizvraag
In het bos (huizen) vreemde wezens
A
huizt
B
huisdt
C
huist
D
huizen
Slide 23 - Quizvraag
(worden) jij later astronaut?
A
word
B
wordt
C
Word
D
Wordt
Slide 24 - Quizvraag
(verbranden) jij je hand?
A
Verbrandt
B
Verbranddt
C
Verbrand
D
Verbrandde
Slide 25 - Quizvraag
(bekladden) je zus de muren met graffiti?
A
Beklad
B
Beklaadt
C
Bekladt
D
Beklaad
Slide 26 - Quizvraag
(verbranden) je vader zijn hand?
A
Verbrandt
B
verbrand
C
verbrandt
D
Verbrand
Slide 27 - Quizvraag
Je vader (verbranden) zijn hand.
A
Verbrandt
B
verbrandt
C
verbrand
D
Verbrandt
Slide 28 - Quizvraag
Jij (verbranden) je hand.
A
Verbrand
B
verbrandt
C
verbrand
D
Verbrandt
Slide 29 - Quizvraag
Jullie ( hebben) elkaar niet uitgelachen.
A
heb
B
heeft
C
hebt
D
hebben
Slide 30 - Quizvraag
De lamp (branden) de hele nacht.
A
brand
B
brandt
C
Brand
D
Brandt
Slide 31 - Quizvraag
Verwerking
Werkwoordspelling www.spellingoefenen.nl
Je werkt individueel en in stilte
10 minuten
timer
10:00
Slide 32 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Oktober 2024
- Les met
14 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Oktober 2024
- Les met
14 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
September 2022
- Les met
15 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Juni 2020
- Les met
15 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Blok 5 - les 1 - werkwoorden TT
15 dagen geleden
- Les met
23 slides
Spelling
Basisschool
Groep 6
Spelling persoonsvorm in de tt
Juni 2019
- Les met
36 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Werkwoorden vervoegen
Maart 2024
- Les met
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
2OK Zelftoets T5T6
Februari 2023
- Les met
40 slides
Nederlands
Secundair onderwijs