In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Oefentoets
De toets bestaat uit 30 vragen, lees de vraag goed door voordat je een antwoord geeft. Succes!
Slide 2 - Tekstslide
Een situatie waarin op politiek en militair vlak twee of meer machtige staten ongeveer even sterk zijn.
Slide 3 - Open vraag
Wetten die zijn bedoeld om slechte woon-, werk- en leefomstandigheden op te lossen of te voorkomen.
Slide 4 - Open vraag
Doorvoerhandel; de aangevoerde goederen worden direct doorgevoerd en niet, zoals op de stapelmarkt, in afwachting van een prijsstijging tijdelijk opgeslagen.
Slide 5 - Open vraag
Een staat met een sterk centraal bestuur en weinig macht voor de provincies.
Slide 6 - Open vraag
De hoogste Nederlandse gezagsdrager in Nederlands- Indië.
Slide 7 - Open vraag
Uit het land zelf (ook wel ‘inheems’ of ‘autochtoon’ genoemd).
Slide 8 - Open vraag
Volksvertegenwoordiging
Slide 9 - Open vraag
Waarom wordt het Konigkrijk der verenigde Nederlanden opgericht?
A
Zodat Willem I meer macht kon krijgen
B
Om te zorgen voor een betere handelspositie
C
Om te zorgen dat Oostenrijk minder machtig is .
D
Om te zorgen dat er een machtsevenwicht is
Slide 10 - Quizvraag
Wat deed Willem I niet om te zorgen voor een betere economie
A
Kanalen en wegen aanleggen
B
De Nederlandse Handels Maarschappij oprichten
C
Zorgen dat door het hele rijk dezelfde maten gebruikt werden bij handel
D
Een economisch samenwerkingsverband oprichten
Slide 11 - Quizvraag
Tussen wie werd er een monsterverbond gesloten in België
A
Katholieken en protestanten
B
Liberalen en socialisten
C
Katholieken en liberalen
D
Socialisten en protestanten
Slide 12 - Quizvraag
Welk van de volgende opties hoort bij het cultuurstelsel
A
Scholen bouwen voor de lokale bevolking
B
Plantloon betalen aan lokale boeren
C
Plantages aanleggen in Nederlands-Indië
D
Oorlog voeren tegen de lokale bevolking
Slide 13 - Quizvraag
Welk van de volgende opties hoort bij de agrarische wet
A
Scholen bouwen voor de lokale bevolking
B
Plantloon betalen aan lokale boeren
C
Plantages aanleggen in Nederlands-Indië
D
Oorlog voeren tegen de lokale bevolking
Slide 14 - Quizvraag
Welk van de volgende opties hoort bij de ethische politiek
A
Scholen bouwen voor de lokale bevolking
B
Plantloon betalen aan lokale boeren
C
Plantages aanleggen in Nederlands-Indië
D
Oorlog voeren tegen de lokale bevolking
Slide 15 - Quizvraag
Wat was geen oorzaak voor de Belgische Opstand
A
Hongerwinter
B
Oprichting van de Eerste kamer
C
Goddienstpolitiek
D
Taalpolitiek
Slide 16 - Quizvraag
Hoe heet het boek dat kritiek uitte op het cultuurstelsel
A
Max Havelaar
B
Multatuli
C
Eduard douwes dekker
D
Een pleidooi voor vrede in Nederlands-Indië
Slide 17 - Quizvraag
Wanneer kwam er een einde aan het Cultuurstelsel
A
1815
B
1825
C
1830
D
1870
Slide 18 - Quizvraag
Van wie waren de Indische factorijen die in handen van de Nederlandse staat kwamen
A
De Engelsen
B
De WIC
C
De VOC
D
De Portugezen
Slide 19 - Quizvraag
Hoe ging nederland om met de Inlandse vorsten
A
Ze werden vermoord
B
Ze werden afgezet
C
Ze mochten aanblijven
D
Er waren geen inlandse vorsten
Slide 20 - Quizvraag
Wat was geen exportgewas tijdens hte Cultuurstelsen
A
Cacao
B
Suiker
C
Indigo
D
Tabak
Slide 21 - Quizvraag
Waarom waren de liberalen tegen het cultuurstelsel
A
De inlanders werden slecht behandeld
B
De staat had een monopolie
C
Nederlanders moesten helpen in de KNIL
D
De reis naar Nederlands -Indië was gevaarlijk
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer ging Nederland industrialiseren?
A
1750
B
1800
C
1850
D
1900
Slide 23 - Quizvraag
Waarom was Nederland laat met industrialiseren?
A
Er waren te weinig arbeiders
B
Nederland was meer gefocut op handel
C
Er was te weinig kennis
D
Er waren niet genoeg machines
Slide 24 - Quizvraag
Wat veranderde er in 1850 in de Nederlandse landbouw
A
Mensen werden zelfvoorzienend
B
De landbouw werd kapitaalintensief
C
De landbouw focuste zich op export
D
De landbouw focuste zich op import
Slide 25 - Quizvraag
Hoe veranderd de handel door industrialisatie
A
De stapelmarkt wordt uitgebreid
B
De handel krimpt omdat mensen meer zelf gaan maken
C
Er komt transitohandel
D
Nederland gaat over van handel naar productie
Slide 26 - Quizvraag
Waardoor kwamen de slechte werkomstandigheden
A
Er waren meer arbeiders dan werk
B
Er waren minder mensen nodig in de landbouw
C
Door het gebruik van machines
D
Fabrieksbazen waren zeer gemeen
Slide 27 - Quizvraag
Wat is geen onderdeel van de soiciale kwestie
A
Slecht woonomstandigheden
B
Slechte reismogelijkheden
C
Slechte werkomstandigheden
D
Slechte gezondheid
Slide 28 - Quizvraag
Wat wordt gezien als de oplossing van de sociale kwestie