oefentoets H.3

Zet ´m op!



Neem je tijd en doe je best!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zet ´m op!



Neem je tijd en doe je best!

Slide 1 - Tekstslide

Wat past niet bij het begrip Absolutisme
A
Lodewijk XIV
B
stadhouder
C
Versailles
D
Frankrijk

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de stadhouder niet?
A
Regent
B
minister
C
Vertegenwoordiger van de koning
D
opperbevelhebber van het leger

Slide 3 - Quizvraag

Wat hoort niet bij het kapitalisme?
A
winst maken
B
beurs
C
stapelmarkt
D
hugenoot

Slide 4 - Quizvraag

De Gouden eeuw was in de .....eeuw.
A
15e eeuw
B
16e eeuw.
C
17e eeuw.
D
18e eeuw.

Slide 5 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de Gouden Eeuw.
De 17e eeuw wordt in Nederland de Gouden Eeuw genoemd, omdat:

1. Arme mensen niet hoefden te bedelen om geld;
2. Het niet goed ging met de economie;
3. Er lange tijd economische bloei was;
4. Er veel rijkdom was in Nederland.

Welke cijfers zijn juist?
A
3 en 4
B
1, 3 en 4
C
2 en 3
D
1 en 4

Slide 6 - Quizvraag

Nederland was vóór 1600 al een echt handelsland. Nederlanders handelden in de zestiende eeuw met landen in Noord-, Oost én Zuid-Europa. Waar kwamen de producten vandaan?
Nederland
Noord- en Oost-Europa
Zuid-Europa
kaas
wijn
hout
melk
leer
graan
olijfolie

Slide 7 - Sleepvraag

Waarom was de Republiek een bijzonder land in Europa in de 17e eeuw?
A
De bevolking bestuurde het land.
B
Het leger bestuurde het land.
C
De Republiek werd niet bestuurd door een koning.
D
De Republiek voerde nooit oorlog.

Slide 8 - Quizvraag

Welke (tijds)volgorde is juist?
A
VOC - WIC - Oostzeehandel
B
Oostzeehandel - VOC - WIC
C
Oostzeehandel - WIC - VOC
D
VOC - Oostzeehandel - WIC

Slide 9 - Quizvraag

Welke hoort niet in het rijtje specerijen thuis?
A
Kruidnagelen
B
Tabak
C
Peper
D
Nootmuskaat

Slide 10 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over de economie in de Republiek:

1. De schepen en handelsgoederen in de Republiek waren eigendom van de Nederlandse overheid.
2. Het kopen, verkopen en mensen laten werken om winst te maken wordt kapitalisme genoemd.
3. In de Republiek probeerden ondernemers vooral goede producten te verkopen, het maken van winst was bijzaak.
4. Ondernemers in de Republiek hielden vraag en aanbod op de markt goed in de gaten.

Welke uitspraken zijn JUIST?
A
3 en 4
B
2 en 3
C
2en 4
D
1 en 4

Slide 11 - Quizvraag

Kijk goed naar het schilderij van een Amsterdamse koopman in de 17e eeuw. Welke 2 voorbeelden van rijkdom zie je op dit schilderij?

Slide 12 - Open vraag

Op het plaatje zie je een....?
A
Republiek
B
Monarchie
C
Koninkrijk
D
Dictatuur

Slide 13 - Quizvraag


Waarom was het voor handelaren op zee gevaarlijk om specerijen naar Europa te halen? Noem twee redenen?

Slide 14 - Open vraag

➤Kies de juiste woorden en sleep ze naar de juiste plek.



In de zeventiende eeuw hadden mensen nog geen [...1...] of vrieskist. Het was [...2...] om voedsel te bewaren. Door vlees in te [...3...] bedierf het minder snel. Maar dat zoute vlees smaakte niet [...4...]. Met [...5...] kon het toch smaakvol worden klaargemaakt. 
vers
blikken
kruiden
moeilijk
kopen
makkelijk
koelkast
vies
lekker
zouten
vlees
groente
fruit
kratten
open
brood

Slide 15 - Sleepvraag

Amsterdam was een belangrijke stapelmarkt voor de handel. Noem twee gevolgen van de stapelmarkt voor de stad Amsterdam?

Slide 16 - Open vraag


       Waarom was de Nederlandse Republiek in de
       Gouden Eeuw bijzonder? 
A
Het ging met de handel goed.
B
We waren een Republiek.
C
Er was godsdienstvrijheid.
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 17 - Quizvraag

 In de 17ᵉ eeuw hebben veel Nederlanders een baan die te maken heeft met de scheepvaart. Hierdoor ontstaan een aantal spreekwoorden en gezegden, die tegenwoordig nog steeds gebruikt worden.
Koppel elk gezegde aan de juiste betekenis.
Buiten de boot vallen.
Mensen binnenboort houden.
Roeien met de riemen die je hebt.
Ergens in verzeild raken.
Niet mee kunnen doen met iets.
Je best doen om iets zo goed mogelijk te doen met beperkte middelen.
Toevallig ergens in terecht komen.
Ervoor zorgen dat iedereen mee blijft doen.

Slide 18 - Sleepvraag

Welke conclusie kun je trekken na het zien van de afbeelding?
A
V.O.C. voerde niet alleen handel maar ook oorlog!
B
V.O.C. maakte kanonnen.
C
De V.O.C. was een groot bedrijf.
D
V.O.C. had weinig wapens.

Slide 19 - Quizvraag

Deze vraag gaat over 'Europa en de wereld'.

Door de Nederlandse monopolie van de VOC:
1. Mochten wel / geen andere Nederlandse compagnieën handel drijven in Azië;
2. Konden compagnieën van andere Europese landen wel / geen handel drijven in Azië;
3. Was er wel / geen concurrentie tussen Nederlandse bedrijven die handelden in Azië;
4. Bleven de prijzen van Aziatische producten in Nederland hoog / laag.
5. Maakten Nederlandse bedrijven veel / weinig winst op Aziatische bedrijven.
Wat zijn de goede antwoorden?
A
1. geen, 2. wel, 3. geen, 4. hoog, 5. veel.
B
1. wel, 2. wel, 3. geen, 4. hoog, 5. veel.
C
1. geen, 2. geen, 3. wel, 4. hoog, 5. veel.
D
1. geen, 2. wel, 3. geen, 4. laag, 5. weinig

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het grootste verschil tussen de V.O.C. en de W.I.C.?
A
De WIC deed aan slavenhandel
B
De VOC deed aan kaapvaart
C
De WIC ging richting het Oosten
D
De VOC werd later opgericht dan de WIC

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het doel van handelskapitalisme?
A
Over de hele wereld handelen.
B
In specerijen handelen.
C
Winst maken.
D
Dat je de baas wordt.

Slide 22 - Quizvraag

Wat heeft niets met de V.O.C. te maken?
A
Factorijen.
B
Gouverneur-generaal.
C
Driehoekshandel.
D
Handelskapitalisme.

Slide 23 - Quizvraag

Dit kaartje past het best bij...
A
De V.O.C.
B
De W.I.C.
C
De Oostzeehandel
D
De ontdekking van Amerika.

Slide 24 - Quizvraag

Bestudeer de bron.
De schepen in de bron zijn van de...
A
V.O.C.
B
W.I.C.

Slide 25 - Quizvraag

Hieronder zie je 6 zinnen. Enkele zinnen gaan over de WIC en enkele zinnen gaan over de VOC.
Welke zinnen gaan ALLEEN over de WIC?

1 Had een handelsmonopolie in Amerika en Afrika.
2 Had het monopolie op Nederlandse handel in Azië.
3 Had ook als taak om Spanje op zee te bestrijden.
4 Had zijn hoofdkwartier in Batavia.
5 Handelde vooral in specerijen.
6 Leverde veel slaven aan de Spaanse kolonies.
A
1, 3, 6
B
2, 4, 5
C
3, 5, 6
D
1, 4, 6

Slide 26 - Quizvraag

Deze vraag gaat over 'Europa en de wereld'.

1. Nederlanders richtten compagnieën op om specerijen naar Azië te brengen;
2. Nederlanders richtten compagnieën op om geld te verdienen;
3. Door de concurrentie was er weinig aanbod van specerijen en maakten compagnieën minder winst;
4. Door de concurrentie was er veel aanbod van specerijen en verdienden compagnieën minder geld.

Welke zinnen zijn juist?
A
2 en 4
B
2, 3 en 4
C
1 en 4
D
2 en 3

Slide 27 - Quizvraag

Waarom was Batavia zo belangrijk voor de V.O.C?
A
J.P. Coen had deze stad gesticht!
B
Het lag zeer gunstig.
C
Het werd de aankomst- en vertrekhaven.
D
Het klimaat was er ideaal voor specerijen.

Slide 28 - Quizvraag

Waarom gingen de Europeanen andere arbeiders zoeken voor hun plantages in Amerika?
A
De indianen bezweken aan de kou.
B
De indianen bezweken aan het Europees geweld.
C
De indianen bezweken aan Europese ziektes.
D
De indianen waren fysiek niet bestand tegen het zware werk.

Slide 29 - Quizvraag

VOC
WIC
1602
1621
Slavenhandel
Specerijenhandel
Azië
Amerika
Kaapvaart
J.P. Coen.

Slide 30 - Sleepvraag

Einde!!!

Slide 31 - Tekstslide