In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Deze les leer je:
Wat een begingetal in een woordformule is.
Wat een stijggetal in een woordformule is.
Wat een daalgetal in een woordformule is.
Wat variabelen zijn.
Slide 1 - Tekstslide
Woordformules
Verdiensten Lonneke:
verdiensten in € = 4 + 6 x aantal uren
verdiensten in € = 4 + 6a (hoofdstuk 9)
Verdiensten Lonneke na 3 uren werken:
4 + 6 x 3 = €22
Slide 2 - Tekstslide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke:
Verdiensten in € = 4 + 6 x aantal uren
Verdiensten in € = 4 + 6a
4 --> begingetal
6--> stijggetal
Slide 3 - Tekstslide
Variabelen
kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule
kosten in € en aantal foto's -->variabelen
Variabelen betekent: steeds iets anders. Dat klopt ook wel. Je vult voor aantal foto's steeds een ander getal in. Dan krijg je steeds een ander bedrag voor de kosten in €.
Slide 4 - Tekstslide
Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 5 - Quizvraag
Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3
Slide 7 - Quizvraag
Welke twee variabelen zie je in formule A?
A
kosten in €
tijd in dagen
B
temperatuur in ℃
tijd in minuten
C
verdiensten in €
tijd in uren
D
lengte in cm
tijd in maanden
Slide 8 - Quizvraag
Neem formule D. Vul voor tijd in maanden 12 in. Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70
Slide 9 - Quizvraag
Stel je vragen hier. Geen vragen? Ga dan verder met je weektaak.