H4. Politiek

H4. Politiek 
Oefentoets
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4. Politiek 
Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1
Wat is politiek?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de overheid werken …………. en politici.
Welk woord is weggelaten?
A
Winkeliers
B
Ambtenaren
C
Bedrijven

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn belangrijke taken van de politiek?
A
Keuzes maken en besluiten nemen.
B
Vergaderen en geld uitgeven.
C
Verslagen en rapporten schrijven.
D
Bekeuringen uitdelen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarmee houdt een ambtenaar zich bezig die bij het Rijk werkt?
A
Gemeentelijke zaken
B
Provinciale zaken
C
`Landelijke zaken
D
Persoonlijke zaken

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is van algemeen belang?
A
Goede gezondheidszorg
B
Dat mensen voor hun 25e trouwen
C
Dat iedereen thuis wifi heeft
D
Dat je weet wie de minister-president is

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort bij de overheid?
A
Een reisbureau
B
Een uitzendbureau
C
Een politiebureau
D
Een bank

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.2
Wat valt er te kiezen?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een democratie mag de bevolking om de paar jaar stemmen. Zij kiezen dan:
A
de ambtenaren
B
de grondwet
C
de politici
D
de dictatuur

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In Nederland mag je stemmen als je ……… bent en een Nederlands paspoort hebt.
Welke woorden zijn weggelaten?

A
16
B
18
C
21

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een land met een dictatuur is:
A
Duitsland
B
Spanje
C
Luxemburg
D
Iran

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De overheid kan burgers plichten opleggen. Dit gebeurt:
A
in een dictatuur
B
Democratie
C
In beide

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een plicht in de grondwet?
A
Belasting betalen
B
Mensenrechten
C
internet
D
Vrijheid van geloof

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.3
Parlement

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe worden de mensen van de tweede kamer ook wel genoemd
A
Volksvertegenwoordigers
B
Ministers

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee taken heeft het parlement (eerste en tweede kamer)?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een wetsvoorstel is een:
A
plan om een bepaald probleem aan te pakken.
B
voorstel waar de ministers nog over moeten stemmen.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bevolking kiest de Tweede Kamer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel leden heeft de tweede kamer?
A
40
B
100
C
150

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.4
De regering

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ……………… leest op Prinsjesdag de plannen van de ministers voor.
Welk woord is weggelaten?
A
De minister van Binnenlandse zaken
B
Minister-president
C
Koning

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op Prinsjesdag leest de Tweede Kamer voor wat de plannen van de regering zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie maakt de wetten?
A
ministers
B
kamerleden

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3.5

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Europese Unie en de Verenigde Naties bestaan allebei uit 27 landen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er komen steeds meer Europese wetten.
A
juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In een democratie...
A
is iedereen vrij en gelijk
B
gelden dezelfde wetten niet voor iedereen
C
kun je niet vrij uit zeggen wat je denkt
D
mag je verschillen van mening

Slide 27 - Quizvraag

Goede antwoorden zijn A en D
Hoeveel zetels (stoelen) heeft de Tweede Kamer
A
50
B
75
C
150
D
200

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Regering :
A
Koning + ministers
B
Ministers + staatssecretarissen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies