mavo 3 unit 2 words, phrases, grammar

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

SE tips

• Neem een woordenboek mee EN-NL
• Lees eerst de vraag en dan de tekst!
• Kijk goed naar de titel, plaatjes, eerste/laatste zinnen van alinea's 
• Niet verbeteren, eerste antwoord is vaak het best
• Niet te lang blijven hangen, denk aan je tijd!

Unit 2: words, grammar, phrases

Translate: aankondiging
De docent doet een aankondiging

This homework doesn't ______ to you. It's hers.

1. bend
2. let
3. hold on
4. belong

To get ready for something

1. to cross
2. to prepare
3. to push
4. to plant

Dit zijn de grammar
onderdelen...

Translate: Het tijdschrift van de jongen

When do you use 's ?

1. dingen
2. personen
3. meervoud als er een s staat

Translate: De boeken van mijn opa's

The problem ... the ocean

1. 's
2. of
3. s'

What is the past simple?
VB: This morning I watched TV

1. Verleden tijd
2. Tegenwoordige tijd
3. Toekomst
4. Voltooid tegenwoordige tijd

Past simple

- Iets is in het verleden gebeurd, nu klaar

- Altijd belangrijk wanneer het is gebeurd

Signaalwoorden
(vb: this morning)

This morning I .... from a nightmare

1. wake up
2. was waking up
3. woke up
4. am waking up

When ... you ... this new show?

1. did...see
2. have ... seen
3. saw
4. were ... seeing

Sorry, I .... to do my homework last night

1. have forgotten
2. don't forget
3. forgot
4. didn't forget

Present perfect:
I have watched TV for a while

1. Is gebeurd, wel belangrijk wanneer
2. Is nu aan de gang
3. Gaat nog gebeuren
4. Is begonnen, nog steeds bezig

Present perfect

- Iets is in het verleden gebeurd, niet belangrijk wanneer

- Iets is al begonnen, nog steeds bezig (for/since)

Iets is net (niet) begonnen (yet)

She ... me a really good idea

1. have given
2. has given
3. was giving
4. gives

I .... here since ten o'clock

1. was
2. were
3. have been
4. being

Irregular verbs:
to bend - .... - bent

1. benned
2. bend
3. bent
4. bending

Irregular verbs:
to let - let - _____

1. lit
2. lot
3. lat
4. let

Conjunctions
(noem zoveel
mogelijk voegwoorden)

You have to do your homework, _____ you have already finished it.

1. because
2. unless
3. even though
4. while

I have studied very hard for this test, ____ I know I will get a good grade.

1. but
2. because
3. so
4. if

I have to wait ____ my dad comes to pick me up. It's raining.

1. although
2. As soon as
3. until
4. when

Give a short answer to this question:
Are you hungry?

Welke onderdelen begrijp
al goed?

Welk onderdeel vind je nog lastig?

Ga leren/Oefenen!

UNIT 2

Reading