Geheugenverlies: iemand kan zich dingen die kort geleden zijn gebeurd niet meer herinneren. Oude herinneringen blijven vaak beter bewaard.
Moeite met tijd en plaats: iemand kan moeite hebben om gebeurtenissen in chronologische volgorde te plaatsen. Hij kan zich moeilijker oriënteren in tijd en plaats.
Moeite om personen te herkennen.