Naamvallen
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Koppel het zinsdeel aan de juiste naamval.
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp (aan of voor )
Slide 2 - Sleepvraag
Welke voorzetsels krijgen de 3e naamval (Dativ)?
Slide 3 - Open vraag
Welke voorzetsels krijgen de 4e naamval (Akkusativ)?
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
1. Er hat sein______ Mutter ein_____ Computer gegeben.
Slide 6 - Open vraag
2. D_____ Mann hat sein_____ Freund ein_____ Karte geschickt.
Slide 7 - Open vraag
4. Ohne mein____ Vater gehe ich nicht dahin!
Slide 8 - Open vraag
5. Kennst du ihr_____ Bruder?
Slide 9 - Open vraag
6. Stephan hat d_____ Junge und d____ Mädchen gesehen.
Slide 10 - Open vraag
7. Fahren wir heute zu dein_____ Mutter?
Slide 11 - Open vraag
8. Gestern hat d____ Frau d_____ Mann noch ein_____ Geschenk (o) gegeben.
