20180607 fictie en spelling

Fictie en spelling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie en spelling

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Het gouden ei - wat kun je maandag verwachten?
Het gouden ei - bespreken van de vragen
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Maandag
Toets met 15 (open) vragen over de inhoud van het boek

Slide 3 - Tekstslide

Het gouden ei

250.000 boeken verkocht


populair op leeslijst


thema:

- dood van een geliefde

- geweten

Slide 4 - Tekstslide

Vragen bij Het gouden ei
Stap 1) bespreek de vragen met elkaar
Stap 2) zijn er onduidelijkheden? Vraag mij dan
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Hij verbreedde de weg. (werkwoord)
De verbrede weg voorkomt ongelukken. (bijv. naamwoord)

Regel:
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.

Slide 6 - Tekstslide

2 soorten werkwoorden
Sterke werkwoorden
Je schrijft het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord op dezelfde wijze als het werkwoord.

Hij heeft de marathon gelopen.
De gelopen marathon geeft de man veel voldoening.

Slide 7 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Je moet het werkwoord soms verbuigen tot een bijvoeglijk naamwoord.
Hier worden soms fouten gemaakt.


Slide 8 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Je moet het werkwoord soms verbuigen tot een bijvoeglijk naamwoord.
Hier worden soms fouten gemaakt.

Wij begrootten vorig jaar een hoger bedrag aan sponsorinkomsten. (ww)
De grootte van het sponsorbedrag viel tegen. (zelfst. naamwoord)
Het begrote bedrag aan sponsorinkomsten viel tegen. (bijv. naamwoord)

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
Bedenk in groepjes:
3 sterke werkwoorden. 
                   per werkwoord maak je:
                   - 1 zin met het voltooid deelwoord als werkwoord
                   - 1 zin waarin het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord   
                       wordt gebruikt.
3 zwakke werkwoorden (eindigend op -t of -d in de stam!)
                   per werkwoord maak je weer 2 zinnen (ww en bijv.nw)
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Wat is juist?
A
Kopiëren
B
Kopieëren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is juist?
A
tweëen
B
tweeën

Slide 12 - Quizvraag

Wat is juist?
A
ontplooiing
B
ontplooiïng

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?
A
controle
B
contrôle

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist?
A
De chef heeft een en ander uitgelegd.
B
De chef heeft één en ander uitgelegd.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de beste schrijfwijze?
A
Bij groen licht mag één auto doorrijden
B
Bij groen licht mag een auto doorrijden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist?
A
De gepostte brief kwam gisteren pas aan.
B
Schiphol vergoed de tickets van de gestrande reizigers.
C
De vergoede tickets kostten een vermogen.
D
De geverfte muren vielen niet in de smaak.

Slide 17 - Quizvraag