Enkelvoudige en samengestelde zinnen (hoofd- en bijzinnen)

HOOFD- EN BIJZINNEN
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

HOOFD- EN BIJZINNEN

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica en spelling 3F
Planning (5 min): 
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • Hoofd- en bijzinnen

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica en spelling 3F
Let op! 
Spel je in het examen schrijven vijf keer of meer de persoonsvorm verkeerd dan ben je gezakt. 

Slide 3 - Tekstslide

Hij zegt dat hij het op zijn erewoord belooft.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

          THEORIE (12 min) 


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld:
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.




Hoe kun je het onderwerp vinden?                    Wie/wat + gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.



Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvormen. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.
  • In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante.

Slide 9 - Tekstslide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 

Slide 10 - Tekstslide

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 11 - Quizvraag

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 12 - Quizvraag

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 13 - Quizvraag

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 14 - Quizvraag

blz. 72 Op Niveau 
inlezen blz 72 en 73 
2.6 Opdracht 6 maken

Slide 15 - Tekstslide

          THEORIE (10 min)


Slide 16 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen


Hoofdzin: 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
  3. De persoonsvorm staat in de hoofdzin vooraan (op de 1e of 2e plaats).
Bij samengestelde zinnen kun je onderscheid maken in hoofd- en bijzinnen.

Slide 17 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Voorbeeld: 
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante. 
  • In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.


Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen.

Slide 18 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat een hoofdzin en een bijzin: 


Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Slide 19 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe. 
In het eerste deel staat een zinsdeel tussen persoonsvorm en onderwerp. Dat is dus een bijzin. 
In het tweede deel kan er niks tussen persoonsvorm en onderwerp, dus is het een hoofdzin. 

Slide 20 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
  • Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
  • In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achteraan.
  • Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 

Slide 21 - Tekstslide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Slide 22 - Tekstslide

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 23 - Quizvraag

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 24 - Quizvraag

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 25 - Quizvraag

          THEORIE


Slide 26 - Tekstslide

WILLEN
Het werkwoord 'willen' wordt apart behandeld. Waarom? Het werkwoord willen is onregelmatig. 

Bij de meeste werkwoorden krijgt de vorm van de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud de uitgang -t: hij loopt, ze helpt, het gaat, men ziet.  
Bij 'willen' niet en dat gaat vaak mis.

Slide 27 - Tekstslide

WILLEN

Ik wil
Jij, je, u wilt
Hij, zij, het wil

Slide 28 - Tekstslide

          VRAGEN

Kijk naar het werkwoord 'willen', is het goed of fout geschreven?

Slide 29 - Tekstslide


Ik wil piano kunnen spelen.
Fout
Goed

Slide 30 - Poll


Henk wilt graag piano kunnen spelen.
Fout
Goed

Slide 31 - Poll


Wilt u piano kunnen spelen?
Fout
Goed

Slide 32 - Poll

Zij wilde met elkaar gitaar spelen en hij wilt dat begeleiden op de piano.
Fout
Goed

Slide 33 - Poll

Wat te doen:
Oefenen op Cambiumned.nl

Volgende week: 
Schrijfopdrachten voor feedback

Slide 34 - Tekstslide

Tijd over? 
Grammatica 2.2 Learnbeat maken op de iPad.

Slide 35 - Tekstslide

Voortgang!

Slide 36 - Tekstslide