over de grens kijken: ervaringen opdoen in het buitenland
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid: bijna zeker
een grensgeval zijn: iets tussen acceptabel en niet-acceptabel in zijn
Slide 2 - Tekstslide
Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Er wordt precies bedoeld wat er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.
Slide 3 - Quizvraag
Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 4 - Quizvraag
Een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
ik glimlach
B
ik ben verdrietig
C
ik heb een punthoofd
D
ik zweet me dood
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.
Slide 6 - Quizvraag
Wat gaan we doen?
startopdracht H1 Formuleren (gezamenlijk)
uitleg theorie
zelfstandig werken
Slide 7 - Tekstslide
doel
Ik kan zinnen correct begrenzen.
Slide 8 - Tekstslide
startopdracht
Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, vermaakten we ons prima.
Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, we vermaakten ons prima.
Opdracht: Geef voor beide zinnen aan welke , een . moet zijn.
(invullen op de volgende dia's)
Slide 9 - Tekstslide
Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, vermaakten we ons prima.
Slide 10 - Open vraag
Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, we vermaakten ons prima.
Slide 11 - Open vraag
uitleg
Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, vermaakten we ons prima. Gisteren gingen we zwemmen. Hoewel het koud was, vermaakten we ons prima.
Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was, we vermaakten ons prima. Gisteren gingen we zwemmen, hoewel het koud was. We vermaakten ons prima.
Slide 12 - Tekstslide
zinnen begrenzen
begin met een hoofdletter
eindig met een punt
in samengestelde zinnen: gebruik komma's, puntkomma's, dubbele punten om zinnen van elkaar te scheiden
Slide 13 - Tekstslide
leestekens: punt
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken:
punt: na een zelfstandige, mededelende zin
Mijn fiets is kapot. (altijd een PV)
Slide 14 - Tekstslide
leestekens: komma
Om twee zinnen samen te voegen tot een nieuwe (langere) zin.
Plaats van de komma:
tussen twee persoonsvormen: Als ik te laat kom, krijg ik straf.
voor verbindingswoorden(maar, omdat, want, terwijl...):
Ik ben te laat, omdat mijn fiets kapot is.
voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is: We hebben een leuke les gehad, die lekker vlot verliep.
Slide 15 - Tekstslide
leestekens: puntkomma
-> Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen.
-> Je mag ook een punt gebruiken.
Ik ga graag naar het buitenland op vakantie; ik vind Nederland maar saai.
Ik ga graag naar het buitenland op vakantie. Ik vind Nederland maar saai.
Slide 16 - Tekstslide
leestekens: dubbele punt
Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen en de tweede zin een opsomming, uitleg of reden vormt bij de eerste zin.
Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.
Slide 17 - Tekstslide
fouten bij begrenzen
Een bijzin wordt als losse zin geschreven:
Ik was te laat op school. Omdat mijn fietsband lek was.
Twee zelfstandige zinnen worden ten onrechte samengevoegd: In de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.
Slide 18 - Tekstslide
zelfstandig werken
Hoofdstuk 1 Formuleren: opdracht 1 en 2
Hoofdstuk 1 woordenschat: lijst invullen (volgende les inleveren)
Slide 19 - Tekstslide
doel
Ik kan zinnen correct begrenzen;
Ik kan heb een overzicht van de woordenschat woorden van hoofdstuk 1.