TL 2 Word order

word order
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

word order

Slide 1 - Tekstslide

De grammaticaregel:
Step 1: Bekijk in elke zin waar iets staat over de tijd
Step 2: Kijk in elke zin waar iets staat over de plaats.
Step 3: Wat is de goede volgorde van plaats en tijd in een zin?

1. I arrived in Kalgoorlie this morning. 
2. My friends and I had lunch at Hoovers Café in the afternoon.
3. We walked around the city centre until 5 p.m.

Slide 2 - Tekstslide

Bepaling van plaats en tijd
Bepaling van plaats --> Waar

The gardener is working in the garden
The principal is sitting in his office.
The caretaker is sweeping in the hall.

Slide 3 - Tekstslide

Bepaling van plaats en tijd
Bepaling van tijd--> Wanneer?
 
The gardener was working this morning
The principal was sick yesterday.
The caretaker is sweeping at the moment.

Slide 4 - Tekstslide

Bepaling van plaats en tijd
Bepaling van plaats & tijd ? --> Eerst waar dan wanneer

The gardener is working in the garden this morning
The principal was sitting in his office yesterday.
The caretaker is sweeping  in the hall at the moment.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
onderwerp - werkwoord(en) - lvw - plaats - tijd

Slide 7 - Tekstslide

Wie
doet
wat
waar
wanneer
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 8 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 9 - Sleepvraag

onderwerp
werkwoord
lijdend / meewerkend
voorwerp

plaatsbepaling
tijdsbepaling
My parents
bring
to football training

every Sunday

me

Slide 10 - Sleepvraag

benadrukken van tijd?
ALS JE TIJD WIL BENADRUKKEN DUS DE TIJD IS HET ALLER BELANGRIJKST:
DAN ZET JE TIJD AAN HET BEGIN VAN DE ZIN

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.


At bedtime, Keith used to watch television in his room.
Wanneer    - wie   -      doet -               wat       -                 waar

Slide 12 - Tekstslide

Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.

Slide 13 - Quizvraag

Correct word order:
summer / we / here / are / in / usually
A
Usually we are here in summer.
B
We usually are here in summer.
C
We are usually in summer here.
D
We are usually here in summer.

Slide 14 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order. (benadruk de tijd)
A
In the weekends, they often go out.
B
They often go out in the weekends.

Slide 15 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 16 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order. (Benadruk de tijd)
A
he walks to school frequently
B
he frequently walks to school
C
Frequently, he walks to school
D
he walks frequently to school

Slide 17 - Quizvraag

Dus.. wat is de juiste volgorde van een zin?

Slide 18 - Open vraag

Adverbs of frequency / Bijwoorden van tijd
Adverbs of frequency

Slide 19 - Tekstslide

Adverbs of frequency



Slide 20 - Tekstslide

Adverbs of Frequency

Slide 21 - Tekstslide

Wat geeft een adverb of frequency aan?
A
Wanneer iets gebeurt
B
Waar iets gebeurt
C
Hoe vaak iets gebeurt
D
Waarom iets gebeurt

Slide 22 - Quizvraag

Word order
adverbs of frequency plaats je:
A
na to be/voor een hoofdwerkwoord
B
na to be en een hoofdwerkwoord
C
voor to be/na een hoofdwerkwoord
D
voor to be en een hoofdwerkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Adverbs of frequency zijn...
A
ever, never, since
B
always, never, since
C
always, never, often
D
ever, never, always

Slide 24 - Quizvraag

Adverbs of frequency zijn...
A
you, we, they
B
where, why, when
C
always, never, often
D
am, are, is

Slide 25 - Quizvraag

Kies de zin waar de adverb of frequency juist is geplaatst.
A
I always come to work on time
B
To work I come always on time
C
I come always on time to work

Slide 26 - Quizvraag

Kies de zin waar de adverb of frequency juist is geplaatst.
A
Every day I have English lessons
B
I have every day English lessons.
C
I have English lessons every day

Slide 27 - Quizvraag

Kies de zin waar de adverb of frequency juist is geplaatst.
A
Always I play football.
B
I always play football.
C
I play always football.
D
I play football always.

Slide 28 - Quizvraag

Kies de zin waar de adverb of frequency juist is geplaatst
A
Mad my sister is always at me
B
My sister is always mad at me
C
My sister always is mad at me

Slide 29 - Quizvraag

Adverb of frequency
I _____ remember to do my homework.
A
likely
B
usually
C
once
D
loudly

Slide 30 - Quizvraag

adverb of frequency
they _____ read a book for school.
A
likely
B
much
C
sometimes
D
love

Slide 31 - Quizvraag

practise
exercises given to you by teacher. 

Slide 32 - Tekstslide