Quiz kloktijden
1 / 12
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Noteer 5 Franse woorden die met
de kloktijden te maken hebben
de kloktijden te maken hebben
Slide 2 - Woordweb
Quelle heure est-il?
'Il est cinq heures.'
'Il est cinq heures.'
A
Het is 3 uur.
B
Het is 5 uur.
C
Het is 4 uur.
D
Het is 6 uur.
Slide 3 - Quizvraag
Quelle heure est-il?
'Il est huit heures.'
'Il est huit heures.'
A
Het is 7 uur.
B
Het is 9 uur.
C
Het is 8 uur.
D
Het is 10 uur.
Slide 4 - Quizvraag
Quelle heure est-il?
'Il est midi.'
'Il est midi.'
A
Het is middag.
B
Het is 12 uur 's middags.
C
Het is avond.
D
Het is 12 uur 's nachts.
Slide 5 - Quizvraag
Quelle heure est-il?
'Il est cinq heures et demie.'
'Il est cinq heures et demie.'
A
Het is half 5.
B
Het is 5 uur.
C
Het is kwart over 5.
D
Het is half 6.
Slide 6 - Quizvraag
Quelle heure est-il?
'Il est huit heures et quart.'
'Il est huit heures et quart.'
A
Het is 8 uur.
B
Het is 10 over 8.
C
Het is kwart over 8.
D
Het is kwart voor 8.
Slide 7 - Quizvraag
Hoe laat zijn jullie uit op een normale schooldag?
A
À six heures.
B
À huit heures.
C
À trois heures.
D
À sept heures.
Slide 8 - Quizvraag
Welke tijd is het vroegst?
A
Il est trois heures.
B
Il est deux heures.
C
Il est six heures.
D
Il est une heure.
Slide 9 - Quizvraag
Welke tijd is het vroegst?
A
Il est trois heures.
B
Il est trois heures moins le quart.
C
Il es trois heures et demie.
D
Il est trois heures et quart.
Slide 10 - Quizvraag
Welke tijd is het laatst?
A
Il est cinq heures.
B
Il est une heure.
C
Il est deux heures.
D
Il est quatre heures.
