H1.1 Geld

H1.1 Geld
Rekendoelen
Je kunt schattend en precies rekenen met geld,
Je kunt geldbedragen op de juiste wijze afronden,
Je kunt bronnen waarin geld voorkomt aflezen en interpreteren.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H1.1 Geld
Rekendoelen
Je kunt schattend en precies rekenen met geld,
Je kunt geldbedragen op de juiste wijze afronden,
Je kunt bronnen waarin geld voorkomt aflezen en interpreteren.

Slide 1 - Tekstslide

Wat doe jij met je geld?
Waar geef je het meeste geld aan uit?

Geef je meer uit dan er binnenkomt? (en wat is het verschil?)
als je geld overhoudt:
- wat doe je met het geld dat je dan overhoudt?
- wie heeft ervaring met sparen, beleggen, of later uitgeven?
- weet je wat risicovol geldgedrag is? Bijvoorbeeld handel in cryptomunten
Cryptohandel, snel winst maken?
als je meer uitgeeft dan je hebt:
- hoe komt dat?
- hoe doe je dat?
- leen je geld, bij de bank, bij vrienden, vind je dat oké?
- hoeveel mag je rood staan op de bank?
- als je geld leent aan vrienden, vraag je dan rente of doe je dat zo?
als je iets groters wil kopen wat doe je dan:
- eerst sparen en dan kopen?
- of lenen en dan kopen? Waarom wel/niet?
- wat is duurder, iets kopen met sparen of geld lenen om iets te kopen?


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Maak een voorlichting over geldzaken
Info bestuderen
Wat is je doel?
Wie is je doelgroep?
Is de info compleet?

Slide 4 - Tekstslide

Geldzaken: dit is blijven hangen...

Slide 5 - Woordweb

Afronden 'geld'
 contante bedragen:
Meestal wordt dan afgerond op 5 of 10 cent
Voorbeelden:
Bedragen die eindigen op ,01 of ,02 worden afgerond naar het lagere ,00. Voorbeeld: 22,92 € wordt 22,90.
Bedragen die eindigen op ,03 of ,04 worden afgerond naar het hogere ,05. Voorbeeld: 32,83 € wordt 32,85.
Bedragen die eindigen op ,06 of ,07 worden afgerond naar het lagere ,05. Voorbeeld: 17,87 € wordt 17,85 €
Bedragen die eindigen op ,08 of ,09 worden afgerond naar het hogere ,00. Voorbeeld: 99,98 € wordt 100,00.



Slide 6 - Tekstslide

Als je contant betaald
€ 33,33
A
€33,30
B
€33,35

Slide 7 - Quizvraag

Voor je scooter tank je 4,2 liter brandstof.
De prijs is 2,613 €/L. Hoeveel betaal je met de pin en hoeveel contant

Slide 8 - Open vraag

Wisselkoers
Een wisselkoers is de prijs van een buitenlandse geldeenheid, uitgedrukt in die van het eigen land.
--> vermenigvuldigen
<-- delen

Slide 9 - Tekstslide

Reken om naar €
25 Pond
25 Dollar

Slide 10 - Open vraag

Reken om naar
Pond & Dollar
€25,-

Slide 11 - Open vraag

Wat is voordeliger?
De wisselkoers is: 1 Dollar = 0,943 EUR
Voor de betaling kun je kiezen uit:
• Dollar: 30,73, plus De bank rekent 2% koersopslag + € 0,55.
• EUR: 29,76, daarin is de € 1,65 toeslag al verwerkt

Slide 12 - Open vraag

1 % regel
1. Hoeveel % is het getal?
2. Delen door dit percentage
3. Hoeveel % wil ik weten?
4. Vermenigvuldigen met dit percentage

Slide 13 - Tekstslide

Wat is voordeliger?
De wisselkoers is: 1 Dollar = 0,943 EUR
Voor de betaling kun je kiezen uit:
• Dollar: 74,55 plus De bank rekent 2,2% koersopslag + € 0,55.
• EUR: 72,76, daarin is de € 1,65 toeslag al verwerkt

Slide 14 - Open vraag

Wat heb ik nu geleerd?

Slide 15 - Open vraag

Vertel wat jij van deze instructie vond

Slide 16 - Open vraag

Zelfstandig werken
maken les 1.1 + test jezelf

Module - N4 | Thema's

Slide 17 - Tekstslide