zinsontleding der / ein gruppe + haben, sein werden in de verleden tijd

Herzlich willkommen 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herzlich willkommen 

Slide 1 - Tekstslide

Am Ende der Stunde:
  •  Weet je wat het verschil tussen het onderwerp en het lijdend voorwerp
  • Weet je hoe je deze in het Duits moet toepassen

Slide 2 - Tekstslide

M
V
O
MV
der
die
das
die
dieser
diese
dieses
diese

Slide 3 - Sleepvraag

Zinsontleding 

Slide 4 - Tekstslide

De der-groep en de ein-groep in de 1e en 4e naamval

Slide 5 - Tekstslide

A: 1e & 4e naamval - der-groep
                                         1e naamval                       4e naamval
mannelijk                     der Musikraum              den Musikraum
vrouwelijk                    die Bibliothek                 die Bibliothek
onzijdig                        das Klassenzimmer     das Klassenzimmer
meervoud                   die Sporthallen              die Sporthallen

->dies- (deze/dit), jed-(elk), manch- (sommig), solch- (zulk), all- (alle), welch- (welk)

Slide 6 - Tekstslide

B: 1e & 4e naamval - ein-groep
                                         1e naamval                       4e naamval
mannelijk                    ein Musikraum               einen Musikraum
vrouwelijk                   eine Bibliothek               eine Bibliothek
onzijdig                       ein Klassenzimmer       ein Klassenzimmer
meervoud                   keine Sporthallen         keine Sporthallen

-> mein- (mijn), dein-(jouw), sein-(zijn), ihr-(haar), unser-(onze), 
euer/eure (jullie), ihr-(hun), Ihr-(uw)

Slide 7 - Tekstslide

De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de ....
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 8 - Quizvraag

De onbepaalde lidwoorden en mein-, dein, sein-, unser- etc. horen bij de ....
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 9 - Quizvraag

Stappenplan
1. Bepaal of het woord bij de der-groep of ein-groep hoort
2. Bepaal of het woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is
3. Bepaal de naamval (hij/hem regel of de vragen)

Slide 10 - Tekstslide

1e of 4e naamval?
Ich möchte den Schokoladenkuchen probieren.
"Schokoladenkuchen"
A
1e
B
4e

Slide 11 - Quizvraag

1e of 4e naamval?
Die Pizza schmeckt sehr gut.
"Pizza"
A
1e
B
4e

Slide 12 - Quizvraag

1e of 4e naamval?
Kaufst du den Käse auf dem Markt?
"Käse"
A
1e
B
4e

Slide 13 - Quizvraag

1e of 4e naamval?
Diesen Hamburger kannst du nicht mehr essen.
"Hamburger"
A
1e
B
4e

Slide 14 - Quizvraag

1e of 4e naamval?
Wir können dieses Steak mit Pfeffersauce bestellen.
"Steak"
A
1e
B
4e

Slide 15 - Quizvraag

1e of 4e naamval?
Welche Vorspeise findest du lecker?
"Vorspeise"
A
1e
B
4e

Slide 16 - Quizvraag

1e of 4e naamval?
David mag keinen Apfelsaft.
"David"
A
1e
B
4e

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Wagen (m) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Wagen (m) sehr.

Slide 18 - Open vraag

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Kind (o) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Kind (o) sehr.

Slide 19 - Open vraag

Geef aan wat 1e en 4e naamval is in de zin: "Ich habe das Kind nicht gesehen."
A
Ich = 1e naamval
B
das Kind = 4e naamval
C
Ich = 4e naamval
D
das Kind = 1e naamval

Slide 20 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
_____ Apfel (m) ist sehr lecker.
A
Die
B
Der
C
Den
D
Das

Slide 21 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
..... Käse (m) schmeckt mir heute so gut.
A
Der
B
Die
C
Den
D
Das

Slide 22 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
Ich nehme ...... Hamburger. (m)
A
der
B
die
C
den
D
das

Slide 23 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
Ich möchte gern ......... Fruchteis.
A
der
B
die
C
den
D
das

Slide 24 - Quizvraag

Vul in ein, eine of einen.
______ Tee (m) macht dich im Winter wieder warm.
A
Eine
B
Ein-
C
Einen

Slide 25 - Quizvraag

Vul in ein, eine of einen.
Möchtest du ___________ Apfelsaft (m) trinken?
A
eine
B
ein-
C
einen

Slide 26 - Quizvraag

Vul in ein, eine of einen.
Wir nehmen _____ Cola. (v)
A
eine
B
ein-
C
einen

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Wagen (m) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Wagen (m) sehr.

Slide 28 - Open vraag

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Katze (v) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Katze (v) sehr.

Slide 29 - Open vraag

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Kind (o) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Kind (o) sehr.

Slide 30 - Open vraag

Ontleed de zinnen, vertaal de woorden tussen haakjes naar het Duits en vul de juiste uitgangen in.
1. (Welke) _____________ Farbe (v) haben eur_____ Stiefel (mv)? 
2. Mein_____ Bruder (m) wohnt (dit) _______________ Jahr (o) in Zürich.
3. (Elke) ___________ Tag (m) fährt (deze) _______________Taxifahrer (m) durch die Stadt.
4. Ist ihr_____ Onkel (m) d______ Mann (m) mit der roten Mütze?
5. Hat Ihr_____ Fahrrad (o) kein_____ Licht (o)?

Slide 31 - Tekstslide

Ontleed de zinnen, vertaal de woorden tussen haakjes naar het Duits en vul de juiste uitgangen in.
6. (Zulke) ______________ Farben (mv) hat mein_____ Hemd (o) nicht.
7. Mein_____ Schwester (v) wohnt ein________ Woche (v) in Luzern.
8. (Elke) ___________ Monat (m) fahren (deze) _______________Busfahrer (mv) einmal nach Griechenland.
9. Ist d_____ Lehrer (m) links auf dem Foto euer______ Mathelehrer (m)?
10. Haben (alle)_________ Fahrräder (mv) ein_____ Gepäckträger

Slide 32 - Tekstslide

Vertaal bezittelijk voornaamwoord met de juiste uitgang:

- (Mijn) ...Katze (v) is sehr schön.
- Ich liebe (mijn) .... Katze (v) sehr.

Slide 33 - Open vraag

vervoeg: haben t.t.
voorbeeld: ich habe ... vul de anderen in. Je moet nog 6 antwoorden sturen met vooltoid deelwoord.

Slide 34 - Woordweb

vervoeg: sein t.t.
voorbeeld: ich habe ... vul de anderen in. Je moet nog 6 antwoorden sturen met vooltoid deelwoord.

Slide 35 - Woordweb

(Heb jij) Lust zu grillen?
(Ik ben) gern am Strand.
Im Dezember (is het) kalt.
Julius (heeft) nur abends Zeit.
(Zijn) die Straßen heute glatt?
(Hebben) deine Eltern die Reise schon gebucht?
ist es
ich bin
hat
sind
hast du
haben

Slide 36 - Sleepvraag

Finde die richtigen Paare - SEIN Präteritum (v.t.)
war
warst
war
waren
waren
wart
gewesen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
perfekt/ voltooid deelwoord:
Ich bin .....

Slide 37 - Sleepvraag

Finde die richtigen Paare - Haben Präteritum (v.t.)
hatte
hattest
hatte
hatten
hatten
hattet
gehabt
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
voltooid deelwoord:
Ich habe ....

Slide 38 - Sleepvraag

verleden tijd haben & sein

Slide 39 - Tekstslide

Gestern ... (was) ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 40 - Quizvraag

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 41 - Quizvraag

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 42 - Quizvraag

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 43 - Quizvraag

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 44 - Quizvraag

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 45 - Quizvraag

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 46 - Quizvraag

Vul haben of sein in de verleden tijd in.
1. haben Wie lange ____________________ du Liebeskummer?
2. sein Er _________________ gestern den ganzen Tag im Büro.
3. sein Warum ________________ ihr plötzlich so böse?
4. haben Welche Antwort ___________________ Sie auf diese Frage, Herr Müller?

Slide 47 - Tekstslide

Vul haben of sein in de verleden tijd in.
5. haben Wie lange ____________________ sie das Auto?
6. sein Du _________________ gestern nicht an der Schule.
7.haben Warum ________________ er keine Lust mit zu kommen?
8. haben Welche Antwort ___________________ ihr auf diese Frage, Marko und Franziska?

Slide 48 - Tekstslide