4T Theme 5: Grammar Relative Clauses

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

een relative clause = bijzin
een stuk zin waarin je extra informatie geeft.
Je vertelt dus iets extra's over je onderwerp
Hij kocht een auto, die hij niet kon betalen
onderwerp
extra informatie

Slide 2 - Tekstslide

vb
vb
A bus is a big car , which carries a lot of people
A banana is a fruit, which is long and yellow
vb
vb
The man who is wearing the red shirt is very funny.
The postman who works in this village is very old. 

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn drie verschillende relative pronouns :
who
which
that

Slide 4 - Tekstslide

1

who - extra informatie in de bijzin over een 

           persoon 


This is the man who built our house.

The girl who lives next door is very nice.

 A giant is someone who is very tall.

Slide 5 - Tekstslide

2

which - extra informatie in de bijzin over een

               dier of ding.

This is the dog which barks every night

There is the bridge which we have to cross.

Slide 6 - Tekstslide

3
that - gebruik je als het over personen, dieren of
           dingen gaat. 
This is the ring that I found yesterday. 

Do you know the man that is speaking with Anne? 

Slide 7 - Tekstslide

DUS:

who/that

which/that

personen
ding/dier

Maar... dan kun je toch gewoon altijd that gebruiken? Nope! Daar kom ik zo op terug. Eerst even oefenen! 

Slide 8 - Tekstslide

An actress is a woman .......... plays in films or theatre plays.
A
who
B
which

Slide 9 - Quizvraag

The flowers ......... grow in the garden are beautiful.
A
who
B
which

Slide 10 - Quizvraag

Do you know the man ......... is speaking on the phone?
A
who
B
which

Slide 11 - Quizvraag

1
soms is de extra informatie in de bijzin niet nodig

Dit stukje zin staat altijd tussen komma's

EN bij deze zinnen mag je nooit that gebruiken

vb
Claire loves to go to the beach
Claire, who is my friend, loves to go to the beach

vb

The car broke down yesterday

The car, which is new, broke down yesterday



Slide 12 - Tekstslide

DUS:

who/that

which/that

personen
ding/dier

Na een komma mag je dus nooit that gebruiken!

Slide 13 - Tekstslide

Do you know the man........ is speaking with Anne?
A
who
B
that
C
which

Slide 14 - Quizvraag

Bill, ......... had fallen asleep on the sofa, suddenly roused himself.
A
who
B
that
C
which

Slide 15 - Quizvraag

Is this the woman ........ lost her purse?
A
who
B
that
C
which

Slide 16 - Quizvraag

The coat, ....... Dan had on yesterday, was made of pure alpaca
A
who
B
that
C
which

Slide 17 - Quizvraag

Heel netjes iets zeggen -->

                             dan zet je het voorzetsel voor in de zin

the house in which he used to live
vb
vb
The man to whom you wish to speak

Slide 18 - Tekstslide

whose
het wordt gebruikt als iets van iemand is: bezit
vb
He's a man whose opinion I respect

vb
A willow tree whose branches reached right to the ground

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link